ECLI:NL:RBDHA:2022:1915

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
NL21.20178
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod voor een vreemdeling met een verblijfsvergunning in Spanje

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van tien jaar, opgelegd aan een eiser van Chinese nationaliteit. Eiser, die een verblijfsvergunning in Spanje heeft, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 30 november 2021 is genomen en op 10 december 2021 aan eiser is uitgereikt. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 24 februari 2022, waarbij eiser via een videoverbinding aanwezig was en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.

De rechtbank overweegt dat eiser, ondanks zijn verblijfsvergunning in Spanje, een ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt, gezien zijn veroordeling tot een gevangenisstraf van 28 maanden wegens witwassen. De rechtbank stelt vast dat de Staatssecretaris in lijn met de Vreemdelingenwet heeft gehandeld door een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn op te leggen. Eiser betoogde dat het besluit onterecht was, omdat hij rechtmatig verblijf had in Spanje, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet betekent dat een inreisverbod niet kan worden opgelegd. De rechtbank verwijst naar relevante jurisprudentie van de Raad van State en het Europees Hof van Justitie, die bevestigen dat een inreisverbod kan worden opgelegd aan een vreemdeling met een verblijfsvergunning in een andere lidstaat.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.20178

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F. Ben-Saddek),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2021 (het bestreden besluit), uitgereikt op 10 december 2021, heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 24 februari 2022 op zitting te Dordrecht behandeld. Eiser heeft de zitting bijgewoond via een videoverbinding. Hij heeft zich laten bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Chinese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum eiser] en heeft een verblijfsvergunning in Spanje. Eiser is op onbekende datum Nederland ingereisd. Op 18 juni 2021 is eiser door de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden wegens het medeplegen van witwassen. Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Op 16 november 2021 is eiser door de politie Amsterdam gehoord over het opleggen van een terugkeerbesluit met inreisverbod.
2. Verweerder heeft aan eiser bij het bestreden besluit een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn uitgevaardigd, omdat eiser een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde. Verweerder heeft ook een inreisverbod voor de duur van tien jaren opgelegd, omdat eiser gelet op de veroordeling tot 28 maanden gevangenisstraf wegens witwassen een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast.
3. In beroep betoogt eiser dat verweerder hem gelet op artikel 62a, eerste lid, onder b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) ten onrechte een terugkeerbesluit en inreisverbod heeft opgelegd. Hij beschikt immers over een Spaanse verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Dit blijkt ook uit de stukken in het dossier en wordt niet door verweerder betwist.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Op grond van artikel 62a, derde lid, van de Vw, wordt de vreemdeling die in het bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf, opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van de betrokken lidstaat te begeven. Indien dit bevel niet wordt nageleefd of indien om redenen van openbare orde of nationale veiligheid het onmiddellijke vertrek van de vreemdeling is vereist, wordt tegen de vreemdeling een terugkeerbesluit uitgevaardigd. In dat kader heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser bij vonnis van 18 juni 2021 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden. Eiser heeft niet betwist dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij een gevaar voor de openbare orde vormt. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank een terugkeerbesluit kunnen opleggen en een vertrektermijn kunnen onthouden.
6. De stelling van eiser dat tegen hem geen inreisverbod kan worden uitgevaardigd alleen omdat hij rechtmatig verblijf in Spanje heeft, volgt de rechtbank niet. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:272) volgt dat een inreisverbod kan worden opgelegd aan een derdelander die in een andere lidstaat beschikt over een verblijfsvergunning. Over de werkwijze bij de signalering van inreisverboden in het geval een vreemdeling een verblijfsstatus heeft in een andere lidstaat, heeft het Europees Hof van Justitie (Hof) in het arrest van 16 januari 2018 (ECLI:EU:C:2018:8) uitleg gegeven. Het Hof heeft overwogen dat het doel van artikel 25, tweede lid, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst is ‘het voorkomen van een tegenstrijdige situatie waarin een derdelander enerzijds beschikt over een door een overeenkomstsluitende staat afgegeven geldige verblijfstitel en anderzijds ter fine van verwijdering van toegang gesignaleerd staat in het Schengeninformatiesysteem’. Tussen de betreffende lidstaten moet op grond van het artikel een overlegprocedure plaatsvinden. Uit punt 58 van het arrest volgt dat als de lidstaat die de verblijfstitel heeft afgegeven besluit om deze niet in te trekken, de andere lidstaat de signalering moet intrekken en deze – indien nodig – moet omzetten naar een signalering op zijn nationale lijst. Uit het dossier blijkt dat verweerder de Spaanse autoriteiten middels een ‘Eurescrim request form’ op de hoogte heeft gesteld van het uitvaardigen van een inreisverbod en heeft verzocht hem te informeren indien deze informatie tot een intrekking van het Spaanse verblijfsrecht leidt. Dat de consultatieprocedure pas is opgestart na het bestreden besluit en de Spaanse autoriteiten nog niet hebben gereageerd maakt dit niet anders. Het is aan Spanje om te besluiten over het verblijfsrecht van eiser aldaar. Door het inreisverbod in het geval van eiser op te nemen in het nationale Executie- en Signaleringssysteem (E&S) en een consultatieprocedure op te starten met de Spaanse autoriteiten, heeft verweerder in lijn met artikel 25 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en de uitleg van het Hof gehandeld. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.