201604375/1/V1.
Datum uitspraak: 26 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling]
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 18 mei 2016 in zaak nr. 16/3080 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2014 heeft de staatssecretaris een inreisverbod tegen de vreemdeling uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 18 mei 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. T.M. van der Wal, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De staatssecretaris heeft desgevraagd schriftelijk inlichtingen gegeven.
Bij besluit van 29 augustus 2016 heeft de staatssecretaris het inreisverbod opgeheven en de vreemdeling ongewenst verklaard.
Tegen dit besluit heeft de vreemdeling beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het beroepschrift is door de rechtbank ter behandeling aan de Afdeling doorgezonden.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. Nu de staatssecretaris het bij het besluit van 21 juli 2014 tegen de vreemdeling uitgevaardigde inreisverbod op verzoek van de vreemdeling bij het besluit van 29 augustus 2016 heeft opgeheven, heeft de vreemdeling geen belang meer bij een beoordeling van het door hem ingestelde hoger beroep, zodat dit kennelijk niet-ontvankelijk is.
3. Het hoger beroep moet, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, geacht worden mede een beroep tegen het besluit van 29 augustus 2016 te omvatten. De Afdeling zal daarom dit besluit toetsen in het licht van de daartegen door de vreemdeling aangevoerde gronden.
4. De staatssecretaris heeft de vreemdeling ongewenst verklaard krachtens artikel 67, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) omdat hij artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag op de vreemdeling van toepassing acht.
5. De vreemdeling heeft betoogd dat hij niet ongewenst kan worden verklaard omdat hij de Iraakse nationaliteit heeft. Daaraan doet volgens hem niet af dat hem in Italië een verblijfsvergunning is verleend, omdat hij daardoor geen ingezetene van de Europese Unie is geworden.
5.1. De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 29 augustus 2016 op het standpunt gesteld dat de vreemdeling, nu deze rechtmatig verblijf heeft in Italië, ongewenst kan worden verklaard omdat hoofdstuk 6, afdeling 3, van de Vw 2000, waarin de vereisten voor het uitvaardigen van een inreisverbod zijn geregeld, niet meer op hem van toepassing is.
5.2. Dit standpunt is onjuist. De vreemdeling heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan hij moet worden aangemerkt als gemeenschapsonderdaan, zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Vw 2000. Dit betekent dat de enkele omstandigheid dat de vreemdeling over een Italiaanse verblijfstitel beschikt niet in de weg staat aan de toepassing van afdeling 3 van hoofdstuk 6 van de Vw 2000 en derhalve niet met zich brengt dat artikel 67 van de Vw 2000 op de vreemdeling van toepassing is.
De toepassing van afdeling 3 van hoofdstuk 6 van de Vw 2000 betekent dat de vreemdeling wordt opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van Italië te begeven en dat, indien dit bevel niet wordt nageleefd of indien om redenen van openbare orde of nationale veiligheid het onmiddellijke vertrek van de vreemdeling is vereist, de vreemdeling wordt opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten. Vervolgens kan dan wel moet een inreisverbod tegen hem worden uitgevaardigd.
5.3. Het beroep is gegrond.
6. Het besluit van 29 augustus 2016, voor zover daarbij de vreemdeling ongewenst is verklaard, komt wegens strijd met artikel 67 van de Vw 2000 voor vernietiging in aanmerking.
7. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep gegrond;
III. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 29 augustus 2016, kenmerk [...], voor zover daarbij de vreemdeling ongewenst is verklaard;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 247,50 (zegge: tweehonderdzevenenveertig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2018
210. BIJLAGE
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
Gemeenschapsonderdanen:
1° onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie die op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gerechtigd zijn een andere lidstaat binnen te komen en er te verblijven;
2° familieleden van de onder 1° genoemden die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die uit hoofde van een ter toepassing van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie genomen besluit gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven;
3° onderdanen van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, die ter zake van binnenkomst en verblijf in een lidstaat rechten genieten die gelijk zijn aan die van burgers van de lidstaten van de Europese Unie;
4° familieleden van de onder 3° genoemden die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die krachtens bovengenoemde Overeenkomst gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven;
5° onderdanen van de Zwitserse Bondsstaat, indien zij verblijven op grond van de op 21 juni 1999 te Luxemburg totstandgekomen Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen (Trb. 2000, 16 en 86);
6° familieleden van de onder 5° genoemden die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die krachtens de onder 5° genoemde Overeenkomst gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven;
(…)
Hoofdstuk 6. Vertrek, uitzetting en overdracht, inreisverbod en ongewenstverklaring
Afdeling 1
(…)
Artikel 62
1. Nadat tegen de vreemdeling een terugkeerbesluit is uitgevaardigd dan wel, indien het een gemeenschapsonderdaan betreft, nadat het rechtmatig verblijf van de vreemdeling is geëindigd, dient hij Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten.
2. Onze Minister kan de voor een vreemdeling geldende termijn, bedoeld in het eerste lid, verkorten, dan wel, in afwijking van het eerste lid, bepalen dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten, indien:
a. een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken;
b. de aanvraag van de vreemdeling tot het verlenen van een verblijfsvergunning of tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning is afgewezen als kennelijk ongegrond of wegens het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens; of
c. de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.
(…)
Artikel 62a
1. Onze Minister stelt de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, schriftelijk in kennis van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen hij aan die verplichting moet voldoen, tenzij:
a. reeds eerder een terugkeerbesluit tegen de vreemdeling is uitgevaardigd en aan de daaruit voortvloeiende terugkeerverplichting niet is voldaan,
b. de vreemdeling in bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf, of
c. de vreemdeling door een andere lidstaat van de Europese Unie wordt teruggenomen op grond van een op 13 januari 2009 geldende bilaterale of multilaterale overeenkomst of regeling.
2. De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, geldt als terugkeerbesluit en kan tevens een inreisverbod inhouden.
3. De vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van de betrokken lidstaat te begeven. Indien dit bevel niet wordt nageleefd of indien om redenen van openbare orde of nationale veiligheid het onmiddellijke vertrek van vreemdeling is vereist, wordt tegen de vreemdeling een terugkeerbesluit uitgevaardigd.
(…)
Afdeling 3. Inreisverbod
Artikel 66a
1. Onze Minister vaardigt een inreisverbod uit tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 niet van toepassing is en die Nederland:
a. onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid, of
b. niet uit eigen beweging binnen de daarvoor geldende termijn heeft verlaten, in welk laatste geval het inreisverbod slechts door middel van een zelfstandige beschikking wordt uitgevaardigd dan wel een beschikking die mede strekt tot wijziging van het reeds gegeven terugkeerbesluit.
2. Onze Minister kan een inreisverbod uitvaardigen tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is en die Nederland niet onmiddellijk moet verlaten.
(…)
Afdeling 4. Ongewenstverklaring
Artikel 67
1. Tenzij afdeling 3 van toepassing is, kan Onze Minister de vreemdeling ongewenst verklaren:
(…)
e. in het belang van de internationale betrekkingen van Nederland;
(…)