ECLI:NL:RBDHA:2022:1891

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
09/099972-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging door spugen door trambestuurder tijdens confrontatie met passagier

Op 17 februari 2022 heeft de politierechter in de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een trambestuurder die beschuldigd werd van belediging door in de richting van een passagier te spugen. De zaak kwam voort uit een incident op 26 april 2020, waarbij de verdachte, na een woordenwisseling met de passagier, besloot te spugen. De passagier, die zich beledigd voelde, deed aangifte, maar had geen formele klacht ingediend. De politierechter oordeelde dat de aangifte voldoende was om het openbaar ministerie ontvankelijk te verklaren, ondanks het ontbreken van een klacht. De verdachte voerde aan dat hij handelde uit zelfverdediging, maar de rechter verwierp dit argument, stellende dat spugen in de richting van een ander intrinsiek beledigend is en niet als verdedigingsmiddel kan worden aangemerkt.

De rechter achtte het feit wettig en overtuigend bewezen, en concludeerde dat de verdachte opzettelijk beledigend had gehandeld. Bij de strafoplegging hield de politierechter rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die een blanco strafblad had en medisch kwetsbaar was. Uiteindelijk werd er geen straf opgelegd, en werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De uitspraak benadrukt de ernst van belediging in het openbaar, vooral in de context van de coronapandemie, en de verantwoordelijkheden van een trambestuurder.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Politierechter
Parketnummer 09/099972-21
Datum uitspraak: 17 februari 2022
Tegenspraak

Vonnis

naar aanleiding van een ingesteld verzet

De politierechter in de rechtbank Den Haag heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[Voornaam verdachte] [Achternaam verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres] .

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 10 februari 2022.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.L.A de Sitter, is verschenen en gehoord.
De benadeelde partij [naam 1] is niet ter terechtzitting verschenen. Zijn raadsvrouw, mr. J.M. Bekooij, is via een videoverbinding tegenwoordig geweest.
De officier van justitie mr. A.G. Schoep heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld zonder oplegging van straf. Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van 953,22 euro (de materiële schade).

De tenlasteleggingAan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 26 april 2020 te ’s-Gravenhage opzettelijk [naam 1] , in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door naar, althans in de richting van het gezicht, althans het lichaam van die [naam 2] te spugen, althans een feitelijkheid van gelijke beledigende aard en/of strekking.

De procedure

Aan de verdachte is op 15 oktober 2021 bij strafbeschikking een geldboete van € 150,- opgelegd. Daartegen is tijdig verzet ingesteld.

Ontvankelijkheid openbaar ministerie

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de heer [naam 2] geen klacht heeft gedaan, terwijl dat bij vervolging van belediging wel is vereist.
De politierechter stelt vast dat de heer [naam 2] wel aangifte, maar geen klacht heeft gedaan, terwijl artikel 269 van het Wetboek van Strafrecht inhoudt dat belediging niet wordt vervolgd zonder klacht. Dat de heer [naam 2] geen klacht heeft gedaan lijkt op zich logisch, nu aangifte is gedaan van geweldsmisdrijven, die ook zonder klacht vervolgbaar zijn.
Het bestaan van een klacht kan worden aangenomen als op grond van het onderzoek op de terechtzitting is vastgesteld dat de heer [naam 2] ten tijde van het doen van aangifte de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld (vgl. HR 11 januari 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC8448).
In dat verband overweegt de politierechter dat uit een proces-verbaal van bevindingen volgt dat de heer [naam 2] vlak na het tenlastegelegde incident op 26 april 2020 is aangesproken door twee verbalisanten. Volgens het proces-verbaal was de heer [naam 2] behoorlijk
overstuur. Hij verklaarde dat hij door de trambestuurder in zijn gezicht was gespuugd
en dat hij hiervan aangifte wilde doen. Hij gaf dat hij kanker heeft gehad en dat hij daardoor nog maar één nier had, waardoor hij tot de kwetsbare groep behoort met betrekking tot het coronavirus en hij erg overstuur en boos was dat hij in zijn gezicht was gespuugd. Hij wilde, aldus het proces-verbaal, hiervan echt aangifte doen, omdat hij vindt dat dit echt
niet kan, zeker niet in deze tijd.
Kort hierop heeft de heer [naam 2] inderdaad op het politiebureau aangifte gedaan. De aangifte heeft ook betrekking op het spugen door de trambestuurder. De heer [naam 2] geeft in zijn aangifte aan dat hij de schade op de verdachte wil verhalen.
Verder stelt de politierechter vast dat mr. J.M. Bekooij zich op 11 mei 2020 (en dus binnen drie maanden na het incident) heeft gesteld als raadsvrouw van de heer [naam 2] , waarbij zij meldt dat de heer [naam 2] zal worden bijgestaan
als benadeelde partij.
In een nadere verklaring op 13 mei 2020 geeft de heer [naam 2] aan dat hij wenst te worden geïnformeerd over het verloop en de afdoening van de strafzaak en dat hij de schade door schadebemiddeling of voeging in het strafproces wenst te verhalen.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de politierechter onmiskenbaar komen vast te staan dat de heer [naam 2] met het doen van aangifte de bedoeling had dat de verdachte zou worden vervolgd. De politierechter acht het openbaar ministerie derhalve ontvankelijk in de vervolging.

De bewezenverklaring

De politierechter acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De politierechter heeft de volgende bewijsmiddelen gebezigd voor de bewezenverklaring:
* het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [naam 1] , opgemaakt op 26 april 2020 in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar van de politie-eenheid Den Haag (p. 5-7), voor zover inhoudende:
Op zondag 26 april 2020 ging ik aan de rechterzijde van de tram staan, bij de deuropening van de trammachinist. Ik zag dat de deur van de tram werd
geopend. Ik zag dat de trammachinist uit de cabine van de tram stapte en op
één van de treden van zijn tram bleef staan. Ik hoorde dat de trammachinist rochelde en ik zag dat hij in mijn richting spuugde. Ik voelde dat het speeksel in mijn gezicht terecht kwam. Ik voelde namelijk dat het speeksel op mijn neus en in de buurt van mijn mond terecht kwam. Ik veegde het speeksel direct met mijn jas van mijn gezicht. Hierna zag ik dat de trammachinist weer was ingestapt en ik zag dat hij wegreed. Ik was woedend op de trammachinist omdat hij mij bespuugd had, zeker nu deze tijd, in de tijd van het Corona virus. Ik voelde me ook beledigd door de trammachinist omdat hij mij in het openbaar in het gezicht heeft gespuugd.
* het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 28 april 2020 in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar van de politie-eenheid Den Haag (p. 27), voor zover inhoudende:
Ik heb de camerabeelden van HTM Personenvervoer N.V. met betrekking op het incident op zondag 26 april 2020 uitgekeken en uitgewerkt.
Camera Wl-IK-06 geeft zicht op het voorste zitgedeelte van de tram en het
trambestuurdershok. De ruiten van het trambestuurdershok zijn doorzichtig waardoor je zicht hebt op de bestuurder op de rechter voorzijde van de tram.
Camera Wl-IK-06
10:21:57 uur - De tram slaat rechtsaf.
10:21:58 uur - De bestuurder van de scooter rijdt aan de voorzijde van de tram
voorbij.
10:22:05 uur - De bestuurder van de scooter komt aan de rechterzijde van de tram
staan.
10:22:08 uur - De trambestuurder zwaait met zijn rechterarm.
10:22:09 uur - De trambestuurder doet de deur vaan de rechterzijde van het
trambestuurdershok open.
10:22:12 uur - De trambestuurder geeft een schop met zijn been.
10:22:21 uur - De trambestuurder doet de deur van het trambestuurdershok weer dicht.
10:22:26 uur - De trambestuurder steekt zijn middelvinger op met zijn rechterhand.
10:22:28 uur - De tram gaat weer rijden.
* de eigen waarneming van de politierechter, voor zover inhoudende:
Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte vlak voor het moment dat hij de deur dichtdoet, een bij het spugen passende beweging met zijn bovenlichaam maakt richting de deur die op dat moment open staat, naar buiten toe.
* het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, opgemaakt op 12 mei 2020 in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de politie-eenheid Den Haag (p. 28-33), voor zover inhoudende:
V: Waar was u op zondag 26 april 2020 omstreeks 10:00 uur?
A: Ik was aan het werk en bestuurde een tram van de HTM. Ik heb de tram stilgezet
en heb de deur geopend. Ik hoorde de man scheldwoorden naar me roepen. Ik heb toen naar de man terug gescholden. Ik heb in zijn richting gespuugd. Ik heb
hierna de deur gelijk gesloten.
Ten aanzien van het opzet op belediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat hij met het spugen de heer [naam 2] op afstand wilde houden en dus geen opzet had op aanranding van de goede naam of eer van de heer [naam 2] .
De politierechter verwerpt dit verweer. Naar het oordeel van de politierechter heeft het spugen in de richting van een ander een intrinsiek beledigend karakter. Het is dan ook vaste jurisprudentie dat het in de richting van iemand spugen blijk geeft van een minachting die een ander aantast in zijn eer en goede naam en daarom belediging door middel van een feitelijkheid in de zin van artikel 266, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht oplevert. Dat geldt ook voor de verdachte, die het spugen enkele seconden later heeft doen volgen door het opsteken van de middelvinger. Daarmee acht de politierechter bewezen dat de verdachte opzettelijk beledigend heeft gehandeld.
De politierechter heeft op basis van de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat de verdachte:
op 26 april 2020 te ’s-Gravenhage opzettelijk [naam 1] , in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door in de richting van het lichaam van die [naam 2] te spugen.

De strafbaarheid van het bewezen verklaarde en de verdachte

De verdachte heeft verklaard dat hij heeft gespuugd om tijd te winnen, om de deur te kunnen sluiten ter voorkoming van een fysiek vervolg. De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat de verdachte een geslaagd beroep op (putatief) noodweer toekomt, omdat de verdachte uit zelfverdediging heeft gehandeld.
De politierechter verwerpt dit verweer.
De politierechter heeft daarbij in aanmerking genomen dat het spugen in de richting van een ander in zijn algemeenheid in beginsel niet als verdedigingsmiddel kan worden aangemerkt.
Maar ook gelet op de omstandigheden van de onderhavige zaak is de politierechter van oordeel dat het spugen niet kan worden aangemerkt als verdediging.
De verklaringen van de verdachte en de heer [naam 2] lopen op onderdelen uiteen als het gaat om wat er is gebeurd en gezegd. De camerabeelden hebben geen geluid, dus die geven ook geen uitsluitsel over wat er is gezegd. Ook is de heer [naam 2] nauwelijks op de beelden te zien, met name niet op het moment dat hij naast de tram met geopende deur staat. Wel geven de verdachte en de heer [naam 2] toe dat ze naar elkaar hebben gescholden. De heer [naam 2] heeft daarnaast verklaard dat hij heeft gewezen en dat hij misschien wel dreigend is overgekomen vanwege zijn toon, bodylanguage, voorkomen en houding. Volgens de verdachte heeft de heer [naam 2] als eerste gescholden en heeft de heer [naam 2] de verdachte bedreigd (door te zeggen: “wacht maar, ik stomp je kop in elkaar”), waarna hij in zijn richting kwam.
Daar staat echter tegenover dat ook de verdachte zich niet onbetuigd heeft gelaten. Hij geeft toe dat hij naar de heer [naam 2] heeft gescholden en uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte in de ongeveer twintig seconden dat de heer [naam 2] naast de tram staat, zwaait met zijn rechterarm, gaat staan, de deur opent, een trappende beweging naar buiten maakt, in de richting van de heer [naam 2] spuugt, de deur weer dicht doet, weer gaat zitten en zijn middelvinger opsteekt naar de heer [naam 2] .
De verdachte kan zich niet herinneren dat hij een trappende beweging heeft gemaakt en heeft de mogelijkheid geopperd dat hij is uitgegleden. Zijn raadvrouw heeft betoogd dat op de beelden niet is te zien dat de verdachte een trappende beweging heeft gemaakt. De politierechter, die zelf de beelden heeft gezien, deelt echter de conclusie van de verbalisant dat op de beelden is te zien de verdachte een trappende beweging heeft gemaakt.
Verder is het van belang dat uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte op het moment dat hij spuugt in de tram staat en dat de heer [naam 2] op dat moment buiten (en dus lager) staat.
Zelfs als bij het vaststellen van feiten volledig wordt uitgegaan van de verklaring van de verdachte over het gedrag van de heer [naam 2] en dat de heer [naam 2] de verdachte heeft gedreigd om te slaan en in zijn richting kwam, is de politierechter van oordeel dat het spugen tegen de hiervoor geschetste achtergrond, waaruit blijkt dat (niet alleen de heer [naam 2] , maar ook) de verdachte de confrontatie is aangegaan, of op zijn minst genomen niet uit de weg is gegaan, niet kan worden aangemerkt als verdediging.
In zo’n geval kan ook een beroep op noodweerexces of op putatief noodweer niet slagen (vgl. HR 8 juni 2010, ECLI:HR:BK4788).
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar omdat er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op: eenvoudige belediging.
De verdachte is strafbaar, omdat er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

De strafoplegging

Bij het vaststellen van een eventuele straf heeft de politierechter rekening gehouden met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de ernst van het feit heeft te gelden dat de verdachte naar een andere man heeft gespuugd. Spugen naar een ander geeft blijk van minachting en is ranzig. In het nadeel van de verdachte geldt dat hij dat heeft gedaan als trambestuurder. Juist van een trambestuurder kan worden verwacht dat die de rust bewaart en een confrontatie uit de weg gaat. Daarnaast is het gebeurd op 26 april 2020, en dus in een periode dat de coronapandemie de wereld net in zijn greep had. Zo bezien, zou de aanvankelijk opgelegde geldboete van € 150,- niet misstaan.
Echter, er is ook sprake van omstandigheden die in het voordeel van de verdachte spreken. Met name springt in het oog dat de belediging heeft plaatsgevonden in een conflict waarin twee personen, en dus ook de aangever, niet het fraaiste gedrag hebben getoond. Verder wordt het vonnis gewezen bijna twee jaar na het incident, heeft de verdachte een blanco strafblad en medische zorgen, is de verdachte verder op zijn werk van onbesproken gedrag en is gebleken dat de verdachte de nodige (emotionele) gevolgen heeft ondervonden naar aanleiding van het incident.
De officier van justitie heeft aangegeven dat hij strafoplegging thans niet meer passend acht.
Gelet op het voorgaande zal de politierechter aan de verdachte geen straf opleggen.

Het verzoek schadevergoeding

[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een verzoek tot schadevergoeding. Hij vordert € 953,22 vanwege materiële schade en € 500,- vanwege immateriële schade.
De materiële schade ziet op gemiste inkomsten, nu de heer [naam 2] vanwege het spugen meerdere dagen thuis moest blijven en niet heeft kunnen werken. Daar staat echter tegenover dat de heer [naam 2] ook heeft verklaard dat hij
door een gebroken handeen deel van zijn dagelijkse werkzaamheden niet kan uitvoeren, terwijl aan de verdachte niet (meer) het verwijt wordt gemaakt dat hij de heer [naam 2] heeft mishandeld.
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt de politierechter dat de heer [naam 2] ook een aandeel had in de confrontatie met de verdachte en dat niet is gebleken dat hij direct na het spugen van slag en onder de indruk was, nu hij daarna op zijn brommer is gestapt, achter de tram is aangereden en tegen de tram heeft geschopt.
Gelet op het voorgaande is de politierechter van oordeel dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De politierechter zal bepalen dat de vordering in het geheel niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

De beslissing

De politierechter:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven bewezen is verklaard;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
legt geen straf of maatregel op;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering is en de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Krans, politierechter, in tegenwoordigheid van J. Elshof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de politierechter in deze rechtbank van 17 februari 2022.