ECLI:NL:RBDHA:2022:1888

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
NL21.16201
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis van Syrische echtgenote

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Syrische vrouw, had een aanvraag ingediend voor nareis om bij haar echtgenoot, die sinds 31 mei 2019 een verblijfsvergunning asiel in Nederland heeft, te kunnen verblijven. De aanvraag werd in het primaire besluit van 11 februari 2021 afgewezen, omdat de staatssecretaris van mening was dat eiseres en haar echtgenoot geen feitelijke invulling aan hun huwelijk hadden gegeven. Dit werd onderbouwd met verschillende documenten en verklaringen die niet overeenkwamen met de feitelijke situatie.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat zij en haar echtgenoot wel degelijk samen hebben gewoond in Syrië na hun religieuze huwelijk in 2015. Tijdens de zitting op 8 februari 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De staatssecretaris verscheen niet, maar er waren wel getuigen aanwezig, waaronder de referent en een tolk.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen, omdat eiseres en haar echtgenoot niet konden aantonen dat zij voor de vlucht van de referent feitelijk samenleefden. De rechtbank concludeerde dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand konden blijven, ondanks dat het beroep gegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde ook dat de staatssecretaris de hoorplicht had geschonden, maar dat dit niet leidde tot een andere uitkomst. Eiseres kreeg geen gelijk in de inhoudelijke beoordeling van haar aanvraag, maar de rechtbank veroordeelde de staatssecretaris wel in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.16201

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], geboren op [geboortedatum] 2000, van Syrische nationaliteit, eiseres
[V-Nummer]
(gemachtigde: mr. M. Issa),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

In het besluit van 11 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis afgewezen.
In het besluit van 22 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Ook waren op de zitting aanwezig [referent] , referent, en T. Slimane, tolk in de Arabische taal.

Overwegingen

Aanleiding voor de procedure
1.1.
Eiseres beoogt verblijf bij referent, haar echtgenoot. Referent heeft sinds 31 mei 2019 een verblijfsvergunning asiel in Nederland. Op 7 juli 2019 heeft hij namens eiseres een aanvraag ingediend voor een mvv voor nareis.
1.2.
Ter onderbouwing van de aanvraag zijn een originele huwelijksakte, het originele huwelijksuittreksel en een familie-uittreksel overgelegd. Eiseres is op 21 februari 2020 gehoord op de ambassade in Beiroet. Referent is op 20 oktober 2020 gehoord over de relatie. In bezwaar is een kopie van de religieuze huwelijksakte overgelegd.
2. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen. Verweerder neemt aan dat eiseres en referent gehuwd zijn, maar volgens verweerder hebben zij geen feitelijke invulling aan het huwelijk gegeven. Eiseres en referent hebben namelijk niet aannemelijk gemaakt dat zij voor het vertrek van referent samengeleefd hebben in Syrië. Verweerder wijst erop dat referent bij zijn aanmeldgehoor op 8 oktober 2018 heeft vermeld dat hij gehuwd is met zijn nicht [naam] en dat hij dit pas zeven maanden later heeft gecorrigeerd in de correcties en aanvullingen van 27 mei 2019. Verder verschillen de verklaringen van eiseres en referent elkaar en komen die verklaringen niet overeen met de inhoud van de overgelegde echt bevonden documenten en met wat eiseres op haar Facebook-account heeft gepost. Uit de echt bevonden huwelijksvaststelling, die op 20 mei 2019 op verzoek van eiseres door de rechtbank in Syrië is afgegeven, blijkt namelijk niet dat het (religieuze) huwelijk in 2015 is gesloten, maar dat eiseres en referent een rechtsgeldig huwelijk hebben sinds [datum 2] 2017. In bezwaar heeft eiseres een kopie overgelegd van een religieuze huwelijksakte, waaruit zou blijken dat zij in 2015 door een imam gehuwd zouden zijn. Eiseres en referent hebben echter beide de precieze datum van dit gestelde religieuze huwelijk niet genoemd en deze datum is ook niet vermeld op de overige echt bevonden huwelijksdocumenten. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Eiseres voert in beroep aan dat zij en referent wel hebben samengewoond in Syrië na het religieuze huwelijk in 2015. Referent heeft op de zitting – samengevat – verklaard dat hij in 2018 is gevlucht omdat hij gezocht werd door de autoriteiten. Hij was bang dat dat gevolgen zou hebben voor degenen die achtergebleven waren. Daarom heeft hij gezorgd dat er geen namen, gegevens of foto’s waren die tot hen te herleiden zijn. Referent heeft op de zitting verklaard dat hij bij zijn aanmeldgehoor een naam moest invullen bij ‘echtgenote’. Om de reden dat hij zijn echtgenote wilde beschermen, heeft hij aanvankelijk de naam van zijn nicht opgegeven en dat bij de correcties en aanvullingen pas veranderd. Daarbij heeft hij op de zitting verklaard dat zijn schoonvader wilde niet dat zijn dochter Syrië als asielzoekster zou verlaten, omdat hij haar dan nooit meer terug zou kunnen zien. Eiseres heeft verder een beroep gedaan op de richtsnoeren [1] voor toepassing van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Verder had verweerder op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moeten afwijken van het beleid vanwege de oorlogssituatie in Syrië en ten slotte doet eiseres een beroep op schending van de hoorplicht.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
Verweerder heeft een rechtsgeldig huwelijk tussen eiseres en referent aangenomen op basis van de echt bevonden huwelijksdocumenten. Partijen zijn in geschil of ook al in Syrië invulling is gegeven aan het huwelijk, wat een vereiste is voor de aangevraagde mvv voor nareis. Referent heeft op de zitting uitgelegd hoe een en ander gegaan is in Syrië en na zijn vlucht naar Nederland. In dit relaas stelt hij dat hij en eiseres sinds 2015 hebben samengeleefd en invulling hebben gegeven aan hun relatie. Dit samenleven en invulling geven aan de relatie is alleen niet gestaafd door enige onderbouwing. In de overgelegde kopie waaruit het religieuze huwelijk zou blijken staat weliswaar een datum van [datum 1] 2015, maar die wijkt af van de echt bevonden huwelijksdocumenten, waarop [datum 2] 2017 staat. Verder zijn er geen andere stukken ter onderbouwing overgelegd. De rechtbank kan daarom het relaas van referent niet verifiëren. Verweerder heeft dan ook aan eiseres kunnen tegenwerpen dat zij en referent niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij voor de vlucht van referent naar Nederland feitelijk invulling hebben gegeven aan het huwelijk.
4.2.
De richtsnoeren voor de toepassing van de Gezinshereniging, waarop eiseres een beroep heeft gedaan, zien op de procedure voor de reguliere gezinshereniging en niet op nareis in het kader van asiel. De gemachtigde van eiseres heeft dit op de zitting ook erkend. Deze grond slaagt daarom niet.
4.3.
De rechtbank stelt verder met verweerder vast dat in artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 de verblijfsvergunning voor nareizende familieleden die tot het gezin van asielzoekers is geregeld. Daarin staat het vereiste dat – kort gezegd – de echtgenote tot het gezin van de asielzoeker moet behoren op de dag dat hij Europa binnenkomt. Dat feitelijke criterium is wettelijk bepaald en dus geen beleid, zodat daar ook niet met artikel 4:84 van de Awb van afgeweken kan worden. De grond slaagt niet.
4.4.
Eiseres heeft ten slotte aangevoerd dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Van het horen kan op grond van artikel 7:3, onder b, van de Awb alleen worden afgezien als sprake is van een
kennelijkongegrond bezwaar en daarvan is alleen sprake als uit het bezwaarschrift reeds direct blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in dit geval geen sprake. Eiseres heeft in het bezwaarschrift uiteengezet dat zij en referent in 2015 een religieus huwelijk hebben gesloten en daarna hebben samengeleefd. Ook is daarbij een kopie van die religieuze huwelijksakte overgelegd. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom geen hoorzitting is gehouden en is ook niet op de zitting verschenen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiseres of referent ten onrechte niet heeft gehoord. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:2 van de Awb. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
4.5.
De rechtbank echter van oordeel dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven, omdat uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat verweerder mocht tegenwerpen dat eiseres niet voor nareis in aanmerking komt.
Conclusie en slotoverwegingen
5.
5.1.
Het beroep is gegrond. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dat betekent dat eiseres inhoudelijk geen gelijk krijgt.
5.2.
Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten die eiseres heeft gemaakt. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. 1 Punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-, bij een wegingsfactor 1, in totaal € 1.518,-. Omdat in deze zaak geen griffierecht is geheven, hoeft verweerder dit niet te vergoeden.

Beslissing

.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.COM (2014) 210.