In deze zaak hebben de ouders, [Y] en [X], een verzoek ingediend bij de Rechtbank Den Haag met betrekking tot de gezamenlijke toegang tot hun minderjarige kind, [minderjarige], en de kinderalimentatie. De ouders hebben een affectieve relatie gehad en zijn de ouders van [minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2006. De vader heeft [minderjarige] erkend, terwijl de moeder alleen met het gezag over [minderjarige] is belast. De ouders hebben een zorgregeling afgesproken waarbij [minderjarige] in de oneven weekenden bij de vader verblijft en de vakanties in onderling overleg worden verdeeld. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de mening van de minderjarige, die op 23 november 2021 telefonisch is geuit.
De ouders zijn het eens over de behoefte van [minderjarige] aan kinderalimentatie, die in 2021 € 412,- per maand bedraagt, en in 2022 is dit bedrag afgerond € 420,-. De rechtbank heeft de draagkracht van beide ouders berekend op basis van hun bruto jaarinkomen in 2020. De vader heeft een netto besteedbaar inkomen van € 3.191,- per maand en een draagkracht voor kinderalimentatie van € 850,-, terwijl de moeder een netto besteedbaar inkomen van € 2.938,- per maand heeft en een draagkracht van € 726,-. Na het toepassen van de zorgkorting van 15% op de behoefte van [minderjarige], heeft de rechtbank de kinderalimentatie vastgesteld op € 164,- per maand, die de vader aan de moeder moet betalen.
De rechtbank heeft de beschikking op 12 januari 2022 uitgesproken en de ouders zijn het erover eens dat de ingangsdatum van de alimentatie de datum van de levering van de woning van de moeder aan een derde zal zijn. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen. De beschikking is gegeven door mr. A. Emmens, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. S. Sluijmer, griffier.