ECLI:NL:RBDHA:2022:1878

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 391
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de waardering van onroerende zaak en de toepassing van de Wet WOZ

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. E.J.W.F. Deen, en de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag. Het geschil betreft de waardering van een onroerende zaak, bestaande uit een benedenverdieping met garage en een dubbele bovenwoning, en de vraag of deze als één WOZ-object kan worden aangemerkt. Eiser stelt dat de benedenverdieping en de bovenwoning afzonderlijke WOZ-objecten zijn, omdat de benedenverdieping over een keuken beschikt en afsluitbaar is van de bovenwoning. Verweerder heeft echter gesteld dat de benedenverdieping geen keuken heeft en daarom als één object moet worden aangemerkt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2019 is vastgesteld op € 729.000. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en de aanslag afvalstoffenheffing. Tijdens de zitting op 8 februari 2022 heeft eiser verklaard dat zijn gemachtigde wegens ziekte niet aanwezig kon zijn. De rechtbank heeft overwogen dat de afbakening van een WOZ-object afhankelijk is van de afsluitbaarheid en de aanwezigheid van noodzakelijke voorzieningen zoals kookgelegenheid en sanitair.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de benedenverdieping en de bovenwoning als één object moeten worden aangemerkt, omdat eiser de taxateur niet in de gelegenheid heeft gesteld het object intern te bekijken. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/391

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

22 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser(gemachtigde: mr. E.J.W.F. Deen),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 23 december 2020 op het bezwaar van eiser tegen de na te noemen beschikking en de aanslag afvalstoffenheffing over het belastingjaar 2020.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2022.
Eiser is samen met zijn echtgenote verschenen. Eiser heeft ter zitting meegedeeld dat de gemachtigde wegens ziekte verhinderd is de zitting bij te wonen.
Namens verweerder zijn mr. [A] en [B] verschenen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Verweerder heeft bij beschikking van 11 februari 2020 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, [adres 1] [huisnummer 1] te [plaats] (het object), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2019 (de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 729.000.
Met de beschikking zijn in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiser opgelegde aanslagen onroerende zaakbelasting, rioolheffing en afvalstoffenheffing voor het jaar 2020.
2. Eiser heeft tegen de beschikking en de aanslag afvalstoffenheffing bezwaar gemaakt.
3. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
4. Eiser en zijn echtgenote zijn eigenaar van het object. Het object bestaat uit een benedenverdieping met garage en een dubbele bovenwoning. Verweerder heeft het als één WOZ-object aangemerkt omdat de benedenverdieping volgens verweerder geen keuken heeft. Eiser stelt dat er sprake is van twee afzonderlijke WOZ-objecten omdat de benedenverdieping bestaat uit een garage, wasgelegenheid en een keuken en afzonderlijk afsluitbaar is van de bovenwoning.
5. In geschil is of verweerder de benedenverdieping en de dubbele bovenwoning terecht heeft aangemerkt als één object voor de Wet WOZ. De kern van het geschil is gelegen in de vraag of er een keuken aanwezig is op de benedenverdieping.
6. Ingevolge artikel 16, aanhef en onderdeel c, van de Wet WOZ wordt als één onroerende zaak aangemerkt een gedeelte van een gebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Een belastingobject behoort derhalve te worden afgebakend naar de kleinst mogelijke zelfstandige eenheid [1] . Relevant voor de afbakening van een object zijn de afsluitbaarheid van het gedeelte, en of het gedeelte beschikt over voor bewoning noodzakelijke voorzieningen, te weten een eigen kookgelegenheid, wasgelegenheid en sanitair, waaraan niet afdoet, dat sommige van die voorzieningen beperkt zijn.
7. Verweerder baseert zijn standpunt dat op de begane grond geen keuken aanwezig is op de verklaring van eiser in 2018 in een telefoongesprek met de toenmalige taxateur van de gemeente. Partijen hebben al een aantal jaren over dit geschilpunt geprocedeerd. Ten einde definitief helderheid te verkrijgen, heeft de taxateur van de gemeente eiser in juni 2020 verzocht het object intern te mogen opnemen. Eiser heeft om hem moverende redenen de taxateur die gelegenheid niet willen bieden. Onder die omstandigheden is het niet onredelijk dat verweerder het geheel beschouwt als één WOZ-object. De uitspraak van het gerechtshof Den Haag [2] over het jaar 2018 staat hieraan niet in de weg. Anders dan eiser meent, heeft het gerechtshof in die uitspraak niet feitelijk vastgesteld dat vanwege de aanwezigheid van een keuken op de begane grond sprake is van twee afzonderlijke WOZ-objecten. Het gerechtshof heeft zich in die procedure alleen uitgelaten over de stelling van verweerder dat de benedenverdieping niet als afzonderlijk WOZ object kan worden aangemerkt omdat er geen douche aanwezig is. Dat standpunt heeft het gerechtshof als onjuist aangemerkt.
8. De rechtbank heeft, om uit deze impasse te komen, ter zitting voorgesteld om het object ter plaatse te bekijken. Eiser heeft ter zitting verklaard ook de rechter de toegang tot het object te weigeren. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de door verweerder vastgestelde objectafbakening. Hierbij merkt de rechtbank op dat alles wat eiser heeft aangedragen over de aan het object toegekende huisnummers en het vervallen van een van die nummers niet relevant is voor de objectafbakening.
9. Eiser bepleit een waarde van het object van € 625.000.
10. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).
11. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van het object niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op de door hem overgelegde matrix en hetgeen hij heeft aangevoerd ten aanzien van de verkopen van garages in de buurt van het object, hierin geslaagd.
12.
Hetgeen eiser heeft aangevoerd, doet aan het hier boven gegeven oordeel niet af. Dat het object als gevolg van bombardementen in de Tweede Wereldoorlog ernstig is beschadigd, heeft eiser niet met concrete bewijzen onderbouwd. Zo daarvan al sprake is, is dit verdisconteerd in de verkoopprijs van € 1.050.000 die is gerealiseerd voor het vergelijkingsobject [adres 1] [huisnummer 2]. De verkopen van de objecten [adres 2] [huisnummer 3] en [huisnummer 4] hebben niet plaatsgevonden rond de waardepeildatum.
13. Eiser heeft ook bezwaar en beroep ingediend tegen de aanslag afvalstoffenheffing. Niet in geschil is dat het object bewoond wordt door twee personen. Nu de benedenverdieping en bovenwoning voor de objectafbakening als één object worden aangemerkt, is de aanslag afvalstoffenheffing daarom terecht berekend naar een meerpersoonshuishouden.
14. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 februari 2022.
griffier rechter
de griffier is verhinderd deze
uitspraak te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.

Voetnoten

1.Hoge Raad 26 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4850
2.Gerechtshof Den Haag 26 november 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3290