Op 9 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeksters een voorlopige voorziening vroegen tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg. Dit besluit betrof de verlening van een omgevingsvergunning voor het kappen van 900 bomen op landgoed Voorlei, ten behoeve van de bouw van 325 nieuwbouwwoningen. Verzoeksters, waaronder een stichting die zich inzet voor duurzame ontwikkeling, stelden dat de kap van de bomen niet noodzakelijk was en dat er alternatieven waren om de bouwplannen uit te voeren zonder zoveel bomen te kappen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeksters I en II geen belanghebbenden waren bij het besluit, omdat zij te ver van de bomen woonden en geen zicht op de bomen hadden. Verzoekster III werd echter wel als belanghebbende aangemerkt, omdat haar statutaire doelstelling gericht was op duurzaamheid en milieu in het gebied. De voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende was aangetoond dat de kap van alle 900 bomen noodzakelijk was voor de bouwplannen. Er was geen onderzoek gedaan naar alternatieven en de vergunninghouder had nog mogelijkheden om de plannen aan te passen.
Daarom schorste de voorzieningenrechter het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar en droeg verweerder op het griffierecht aan verzoekster III te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij het verlenen van kapvergunningen en de noodzaak om alternatieven te onderzoeken.