ECLI:NL:RBDHA:2022:1858

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
NL22.1756
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het recht op rechtsbijstand bij inbewaringstelling van een vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de inbewaringstelling van een vreemdeling. Eiseres, van Ugandese nationaliteit, was zonder advocaat gehoord, ondanks dat zij een voorkeursadvocaat had opgegeven. De rechtbank oordeelde dat deze gang van zaken een schending van het recht op rechtsbijstand betekende. Eiseres had voorafgaand aan het gehoor duidelijk gemaakt dat zij rechtsbijstand wenste van haar voorkeursadvocaat, maar deze was niet benaderd. In plaats daarvan was er een piketadvocaat ingeschakeld die niet aanwezig kon zijn bij het gehoor. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet voldoende inspanningen had verricht om eiseres van de gewenste rechtsbijstand te voorzien, wat leidde tot een ernstig gebrek in de procedure. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring vanaf het moment van opleggen onrechtmatig was en kende eiseres een schadevergoeding toe van € 800,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende 8 dagen. Daarnaast werden de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.518,-, te betalen door de Staat der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1756

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 9 februari 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
Partijen hebben ingestemd met het schriftelijk uitwisselen van standpunten.
Eiseres heeft op 9 februari 2022 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft daar op 11 februari 2022 op gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op 11 februari 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Ugandese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat haar recht op een vrije advocaatskeuze en haar recht op rechtsbijstand is geschonden. Eiseres heeft voorafgaand aan het gehoor nadrukkelijk aangegeven een voorkeursadvocaat te hebben. Deze is niet benaderd en aan eiseres is in strijd met de waarheid medegedeeld dat haar voorkeursadvocaat de melding niet heeft geaccepteerd. Er is een piketadvocaat ingeschakeld, maar deze kon niet bij het gehoor aanwezig zijn.
4. Verweerder stelt in de brief van 11 februari 2022 dat verweerder heeft voldaan aan het beleid zoals omschreven in A5/6.5 van de Vc. Verweerder heeft namelijk op het piketformulier de naam van de voorkeursadvocaat vermeld. Verweerder was niet gehouden om zelf contact op te nemen met de voorkeursgemachtigde. De Raad voor Rechtsbijstand heeft medegedeeld dat de voorkeursadvocaat niet deelneemt aan het vreemdelingenpiket en heeft een piketadvocaat ingeschakeld.
Verder is eiseres niet onjuist geïnformeerd. Uit het proces-verbaal van gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling van 2 februari 2022 (de M110) blijkt hoe het is verlopen en heeft eiseres aangegeven dat zij begrijp dat haar gemachtigde niet aanwezig is bij het verhoor. Verweerder ziet niet in hoe zij in haar belangen is geschaad.
5. De rechtbank stelt het volgende vast. Eiseres is zonder advocaat gehoord.
Op de piketmelding staat dat eiseres een raadsman wenst te spreken en staat de naam van haar voorkeursgemachtigde vermeld. Verder blijkt uit het proces-verbaal van gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling van 2 februari 2022 dat de Raad voor de Rechtsbijstand op woensdag 2 februari 2022 om 07:33 uur heeft meegedeeld dat de voorkeursadvocaat niet deelneemt aan het vreemdelingen piket en dat zij een piketadvocaat hebben ingeschakeld. De piketmelding is geaccepteerd door de piketadvocaat. De piketadvocaat kon niet bij het gehoor aanwezig zijn.
In hetzelfde proces-verbaal van gehoor staat dat eiseres het volgende zou hebben verklaard (pagina 3):
"
Ik begrijp dat mijn advocaat mr. Bakker niet bij dit gehoor aanwezig is. Ik begrijp dat ik een andere advocaat krijg, mr. Dijkman en dat hij nog geen contact met u hebt[sic]
opgenomen en dat u nu lang genoeg gewacht hebt. Ik vind het geen probleem dat hij niet bij het gehoor aanwezig is. U kunt nu beginnen met het gehoor want ik begrijp dat hij weet dat ik hier ben en dat hij mij hier toch wel komt bezoeken. Ik wil nu graag beginnen.
Verder blijkt uit hetzelfde proces-verbaal (pagina 4) dat het volgende aan eiseres is medegedeeld:
“U hebt het recht om uw advocaat bij dit gehoor aanwezig te hebben. U hebt vanochtend aangegeven dat uw advocaat in de asielprocedure mr. M.J.A. Bakker is. Ik heb derhalve deze advocaat via de Raad voor de Rechtsbijstand in kennis gesteld. Hij heeft de piketmelding niet geaccepteerd en u krijgt een ander advocaat mr. Dijkman.”
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank is deze gang van zaken een schending van het recht van eiseres op rechtsbijstand. Eiseres heeft voorafgaand aan het gehoor te kennen gegeven dat zij een voorkeursadvocaat heeft. Hiermee heeft eiseres kenbaar gemaakt dat zij rechtsbijstand wenst door haar voorkeursadvocaat. Na een verzoek van een vreemdeling om rechtsbijstand is verweerder gehouden de nodige inspanningen te verrichten om de vreemdeling van de gevraagde rechtsbijstand te voorzien. [1] Door alleen een piketmelding bij de Raad voor de Rechtsbijstand te doen, met vermelding van de naam van de voorkeursadvocaat, en verder niet zelf contact te zoeken met de voorkeursadvocaat van eiseres heeft verweerder niet voldaan aan deze inspanningsverplichting. Als de voorkeursadvocaat niet is aangesloten bij het vreemdelingenpiket zal die advocaat namelijk niet vernemen van de piketmelding. Het vermelden van de naam wordt daarmee zinledig. De rechtbank merkt daarbij op dat de inspanningsverplichting ligt bij verweerder en niet bij de Raad voor Rechtsbijstand.
Dat eiseres later heeft gezegd dat zij geen advocaat bij het gehoor hoeft kan hier niet aan af doen. Eiseres is namelijk, in strijd met de werkelijkheid, medegedeeld dat haar voorkeursadvocaat de piketmelding niet heeft geaccepteerd. Daaruit kon zij opmaken dat de voorkeursadvocaat haar niet wilde bijstaan, wat gevolgen kan hebben gehad voor haar keuzes. Daarbij klemt te meer dat de (voorkeurs)gemachtigde van eiseres in de gronden van beroep te kennen heeft gegeven wel beschikbaar te zijn geweest voor het gehoor. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres onjuist is geïnformeerd. De stelling van verweerder dat in de beroepsgronden sprake is van een verkeerde notitie van de gang van zaken volgt de rechtbank niet. De rechtbank gaat daarbij uit van de juistheid van de inhoud van het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling, zoals hierboven weergegeven.
De omstandigheid dat eiseres voorafgaand aan de bewaring de rechtsbijstand van haar keuze is onthouden en zij over de reden ook onjuist is geïnformeerd, is een ernstig gebrek. Hetgeen verweerder bij brief van 11 februari 2022 heeft aangevoerd acht de rechtbank niet zo zwaarwegend dat aan dit gebrek voorbij moet worden gegaan. De belangenafweging valt daarom in het voordeel van eiseres uit. Dit betekent dat de bewaring van meet af aan onrechtmatig is. Gelet hierop behoeven de overige gronden geen bespreking meer.
6. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring was vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
7. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 8 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 8 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 800,-.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het indienden van de gronden met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 800,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van H.B. Slot - Akkerman, griffier.
De voorzitter van de rechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 800,-.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op de hieronder vermelde datum:
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2483)