ECLI:NL:RBDHA:2022:1852
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het verzoek om bevordering op basis van functiewaarderingsonderzoek in het ambtenarenrecht
Op 8 maart 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een luitenant-kolonel werkzaam bij de Staatssecretaris van Defensie, en de verweerder. Eiser had verzocht om bevordering op basis van de uitkomst van een functiewaarderingsonderzoek. In een eerdere brief van 26 maart 2021 had verweerder dit verzoek afgewezen en het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 24 januari 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiser aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde en ir. [A].
De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek van eiser tweeledig was: enerzijds om waardering conform de uitkomst van het functiewaarderingsonderzoek en anderzijds om bevordering indien dat aan de orde was. Verweerder had in juni 2020 aangegeven dat de functiebeschrijving nog in conceptfase was en dat er nog geen beslissing kon worden genomen. In de brief van 26 maart 2021 werd echter medegedeeld dat de functie van sectiehoofd Zuid was herwaarderd naar de rang van kolonel, maar dat dit geen gevolgen had voor de functie van eiser, die gewaardeerd was op luitenant-kolonel.
De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van eiser ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk was verklaard. De uitkomst van het functiewaarderingsonderzoek had immers een zelfstandig rechtsgevolg en eiser had in zijn bezwaar aangevoerd dat deze uitkomst in strijd was met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen waarin het bezwaar van eiser inhoudelijk wordt beoordeeld. Tevens werd bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. Aaron, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 maart 2022.