Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2022 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
Procesverloop
Overwegingen
Rechtbank Den Haag
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding voor immateriële schade na de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. De rechtbank heeft op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Schuttevaer, had een verzoek ingediend om schadevergoeding van € 2760,- op basis van artikel 164 van de Wegenverkeerswet en artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Eiser stelde dat zijn goede naam was aangetast door de schorsing van zijn rijbewijs, die voortvloeide uit een bestuurlijke maatregel. De rechtbank oordeelde echter dat de wetgever duidelijk onderscheid maakt tussen strafrechtelijke invordering van het rijbewijs en bestuurlijke maatregelen, en dat er geen recht op schadevergoeding bestaat in dit geval. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij immateriële schade had geleden die rechtvaardigt dat hij schadevergoeding ontvangt. Bovendien had eiser nagelaten om tijdig een verzoek tot voorlopige voorziening in te dienen, wat zijn kansen op schadevergoeding verder verkleinde. De rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,- en het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.