ECLI:NL:RBDHA:2022:180

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
AWB 19/9756
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag op basis van gezinsleven en afhankelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een machtiging voorlopig verblijf (mvv) aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, die staatloos is en een mvv-aanvraag heeft ingediend voor verblijf bij haar meerderjarige zoon, heeft haar aanvraag zien afgewezen op 16 juli 2018. De staatssecretaris heeft geoordeeld dat er geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een bijzondere afhankelijkheid bestaat tussen haar en haar zoon. Eiseres heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is op 15 november 2019 ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 26 november 2021 is eiseres niet verschenen, maar haar gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij het griffierecht niet kan betalen, en dat de staatssecretaris de afwijzing van de mvv-aanvraag terecht heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bijzondere afhankelijkheid is tussen eiseres en haar zoon, en dat de staatssecretaris de relevante feiten en omstandigheden in zijn beoordeling heeft betrokken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiseres kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/9756

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,
v-nummer: [Nummer]
gemachtigde: mr. M.L. Saija,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman.

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een machtiging voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)’ afgewezen.
De meerderjarige zoon van eiseres [Naam 2] (referent) is op 15 oktober 2019 gehoord op het bezwaar tegen het primaire besluit. Bij besluit van 15 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 26 november 2021. Eiseres en haar gemachtigde zijn niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Eiseres is meerdere malen in de gelegenheid gesteld om te onderbouwen waarom zij het griffierecht niet kan betalen. Dit heeft zij niet gedaan. Daarbij is het griffierecht betaald. De rechtbank volgt dan ook niet de stelling dat de afwijzing van het beroep op betalingsonmacht in strijd is met het recht op effectieve rechtsbescherming, zoals neergelegd in artikel 47 van het Handvest.
2. Eiseres is staatloos en geboren op [Geboortedatum]. Op 18 januari 2018 heeft eiseres een mvv-aanvraag ingediend voor verblijf bij haar meerderjarige zoon [Naam 2] (referent).
3. Verweerder heeft de mvv-aanvraag van eiseres afgewezen, omdat er geen sprake is van de familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Volgens verweerder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat tussen haar en referent sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties). Daarbij is rekening gehouden met de financiële en emotionele (afhankelijkheids)relatie tussen eiseres en referent, de leefsituatie en de medische situatie van eiseres en het feit dat referent sinds zijn vertrek naar Thailand op 26 maart 2013 niet meer samenwoont met eiseres.
4. Eiseres stelt dat wel sprake van familie- of gezinsleven en dat verweerder referent ten onrechte niet heeft aangemerkt als jongvolwassene. Het bestreden besluit is niet conform WBV 2016/11 tot stand gekomen. Verweerders interpretatie van ‘gezinsleven’ is volgens eiseres in strijd met Europese regelgeving. Eiseres verwijst naar de mogelijkheden tot (verruimde) gezinshereniging op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn (de richtlijn) [1] , artikelen 4, tweede en derde lid, artikel 10 en artikel 17. Ook verwijst zij naar het recht op eerbiediging van het gezinsleven op grond van, behalve artikel 8 van het EVRM, ook artikel 7 van het Handvest [2] . Zij wijst op het verbod van discriminatie op grond van artikel 21 van het Handvest. Eiseres stelt dat referent niet naar Syrië kan terugkeren uit vrees voor vervolging en doet zij een beroep op het arrest Tanda-Muzinga van het EHRM [3] . Verder stelt eiseres dat zij, als alleenstaande moeder met twee dochters, afhankelijk is van referent. Daarbij doet eiseres een beroep op een uitspraak van 12 augustus 2020 van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg [4] .
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Artikel 8 van het EVRM beoogt de bescherming van familie - en gezinsleven.
Volgens vaste rechtspraak van het EHRM is er geen sprake van familie- of gezinsleven in de zin van dit artikel tussen ouders en meerderjarige kinderen, tenzij er tussen hen sprake is van een bijzondere afhankelijkheid (additional elements of dependency). Uit paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) volgt dat verweerder in ieder geval familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aanneemt tussen een ouder en een meerderjarig kind als sprake is van ‘more than emotional ties’. Deze laatste voorwaarde wordt echter niet gesteld wanneer sprake is van een jongvolwassene, die met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft, niet in zijn eigen onderhoud voorziet en geen eigen gezin heeft gevormd [5] . Verweerder neemt bij kinderen in de leeftijd van 18 tot ongeveer 25 jaar in beginsel aan dat sprake is van jongvolwassenheid in deze zin, en daarna in beginsel niet. Dit uitgangspunt is in de rechtspraak aanvaard [6] .
6. Referent is geboren op [Geboortedatum 2] en hij verblijft sinds september 2015 in Nederland. Dat betekent dat eiser ten tijde van de aanvraag al 30 jaar oud was en dat hij op dat moment al gedurende 2,5 jaar zelfstandig in Nederland verbleef. Hoewel zijn vertrek uit Syrië is ingegeven door asielgerelateerde motieven, heeft verweerder in genoemde omstandigheden niet ten onrechte aanleiding gezien om referent niet als jongvolwassene aan te merken. Eiser heeft in de jaren voorafgaand aan de aanvraag laten zien dat hij zich zelfstandig kan handhaven. Dat eiser hier in Nederland van een uitkering heeft geleefd, neemt niet weg dat hij daarmee zelfstandig in zijn levensonderhoud heeft voorzien en niet langer afhankelijk was van zijn (voormalig) ouderlijk gezin.
7. De Afdeling heeft in haar uitspraken [7] overwogen dat de vraag naar de afhankelijkheid tussen ouders en meerderjarige kinderen van feitelijke aard is en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Onder meer kan de financiële of materiële afhankelijkheid van belang zijn. Verder blijkt daaruit dat verweerder zwaarwegend, maar niet doorslaggevend gewicht mag toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven.
8. Referent heeft ter toelichting op de aanvraag gesteld dat eiseres vanwege medische problemen afhankelijk is van de zorg van anderen en dat zijn vader, de echtgenoot van eiseres, op 30 juni 2017 is overleden. Eiseres woont samen met twee dochters (zussen van referent). Er is geen mannelijk familielid om hen te beschermen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat niet is gebleken van een bijzondere afhankelijkheid tussen referent en eiseres. Verweerder heeft alle relevante feiten en omstandigheden betrokken in zijn beoordeling. Verweerder heeft erop gewezen dat de gestelde afhankelijkheid niet met objectief bewijs is onderbouwd. Uit de overgelegde medische verklaring betreffende eiseres blijkt niet dat zij voor haar zorg afhankelijk is van referent. Referent is al in 2013 (dus ruim vóór het overlijden van de echtgenoot van eiseres) vertrokken uit Syrië en niet is gebleken dat eiseres sindsdien voor haar verzorging afhankelijk is geweest van referent. De gestelde financiële ondersteuning door referent wordt als gangbaar aangemerkt. Voor zover eiseres in het algemeen een beroep heeft gedaan op de positie van alleenstaande moeders in Syrië en op de algemene veiligheidssituatie in dat land, is daarmee de specifieke afhankelijkheid van referent niet aannemelijk gemaakt. Het beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg [8] , ziet niet op een voldoende vergelijkbare zaak en slaagt daarom niet.
9. Nu niet is gebleken van een bijzondere afhankelijkheid tussen eiseres en referent, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM. Het beroep op het arrest Tanda-Muzinga faalt dan ook.
10. De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 3 van de richtlijn de mvv-aanvraag binnen het toepassingsbereik van de richtlijn valt. Hoewel de richtlijn van toepassing is, kan eiseres geen rechten ontlenen aan de artikelen 4 en 10 van de richtlijn. Eiseres behoort niet tot het kerngezin van referent. Het nationale recht kent namelijk geen omzetting van de bepalingen voor verruimde gezinshereniging door meerderjarige kinderen en hun ouders. Dat wel gezinshereniging mogelijk is voor zover artikel 8 van het EVRM daartoe verplicht, betekent niet dat artikel 10, tweede lid, van de richtlijn is omgezet naar nationaal recht. Zoals verder eerder is overwogen in de uitspraak tussen partijen van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag van 20 april 2020 [9] , strekt artikel 17 van de richtlijn tot een belangenafweging die gelijk is aan die onder artikel 8 van het EVRM. Nu is vastgesteld dat geen sprake is van een door artikel 8 van het EVRM beschermd gezinsleven tussen eiseres en referent, is verweerder terecht hier niet aan toegekomen. Nu eiseres geen geslaagd beroep kan doen op de richtlijn, behoeft het niet verder onderbouwde beroep op artikel 7 en artikel 21 van het Handvest evenmin nadere bespreking.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (2000/C 364/01).
3.Europees Hof voor de Rechten van de Mens 10 juli 2014, Tanda-Muzinga t. Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:2014:0710JUD000226010.
4.Uitspraak Middelburg 21 augustus 2020, ECLI:RBDHA:2020:7802.
5.WBV 2019/9.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3761.
7.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003 en 16 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:758.
8.Uitspraak Middelburg 21 augustus 2020, ECLI:RBDHA:2020:7802.
9.Uitspraak Den Haag 20 april 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:4439.