ECLI:NL:RBDHA:2020:4439

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2020
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 8336
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de afhankelijkheidsrelaties tussen zussen en referent in het kader van gezinshereniging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 april 2020, is het beroep van eiseressen gegrond verklaard. Eiseressen, twee zussen van een referent die in Nederland verblijft, hadden aanvragen ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij hun broer te kunnen wonen. De aanvragen werden aanvankelijk afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die oordeelde dat de banden tussen de zussen en de referent niet de gebruikelijke afhankelijkheidsrelaties overstegen. Eiseressen stelden dat deze afwijzing in strijd was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de Gezinsherenigingsrichtlijn. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een verkeerde toets had toegepast door te kijken naar de afhankelijkheidsrelaties in plaats van naar de hechte persoonlijke banden. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor beschermenswaardig familie- of gezinsleven, maar dat de staatssecretaris in zijn verweerschrift het motiveringsgebrek had hersteld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat er geen andere uitkomst denkbaar was. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris tot betaling van proceskosten aan de eiseressen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/8336

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres 1] , v-nummer [V-nummer 1] , eiseres 1,

[eiseres 2], v-nummer [V-nummer 2] , eiseres 2,
[eiseres 3], v-nummer [V-nummer 3] , eiseres 3,
hierna gezamenlijk aangeduid als eiseressen
(gemachtigde: mr. M.L. Saija),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S.R. Mangroelal).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 16 juli 2018 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eiseressen om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (het EVRM) afgewezen.
Bij besluit van 9 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2019. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. Y. Tamer, hun voormalige gemachtigde. Tevens was de heer [A] (referent) aanwezig. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
De rechtbank heeft na zitting het onderzoek heropend en verweerder verzocht om mee te delen of het bestreden besluit ook ziet op eiseres 3, de moeder van eiseressen en referent.
Bij brief van 20 september 2019 heeft verweerder meegedeeld dat het bestreden besluit slechts ziet op eiseressen 1 en 2 en dat zo spoedig mogelijk een afzonderlijk besluit wordt genomen op het bezwaar van eiseres 3, maar hij niet kan aangeven wanneer dit besluit volgt.
De rechtbank heeft partijen gevraagd om zonder nadere zitting uitspraak te doen. Partijen hebben niet binnen de daarvoor gestelde termijn gereageerd. De rechtbank heeft hierna het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat uit verweerders brief van 20 september 2019 volgt dat nog niet beslist is op het bezwaarschrift van eiseres 3 en een besluit volgt. Dit komt overeen met het standpunt van de gemachtigde van eiseressen ter zitting en zijn mededeling dat hij in de procedure van eiseres 3 verweerder in gebreke heeft gesteld. Dit maakt dat dit beroep alleen ziet op eiseressen 1 en 2 (hierna gezamenlijk aangeduid als eiseressen). De rechtbank gaat daarbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Eiseressen stellen geboren te zijn op [geboortedatum 1] 1999 respectievelijk [geboortedatum 2] 2004 en zussen te zijn van referent. Beiden zijn staatloos en verblijven in Syrië. Referent is geboren op [geboortedatum 3] 1988 en net als eiseressen staatloos. Hij verblijft sinds september 2015 in Nederland en is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Referent heeft namens eiseressen aanvragen ingediend om een mvv zodat eiseressen bij hem kunnen verblijven.
3. Ter onderbouwing van de aanvragen hebben eiseressen en referent de volgende documenten overgelegd: een familieboekje, de geboorteakte van referent, een uittreksel van het bevolkingsregister voor Palestijnse Arabieren, een medische verklaring die ziet op eiseres 1, een huurcontract van de familiewoning, de overlijdensakte van hun vader en een verklaring (affidavit of support) waarin getuigen tegenover de burgemeester van [plaats] verklaren dat referent eiseressen onderhoudt.
4. Verweerder heeft de documenten laten onderzoeken door Bureau Documenten. Uit de verklaring van onderzoek van 15 maart 2018 blijkt dat de documenten echt zijn bevonden, behoudens de huurovereenkomst, affidavit of support en medische verklaring. De huurovereenkomst en affidavit of support zijn niet te beoordelen en de medische verklaring is een kopie.
5. Met de primaire besluiten heeft verweerder de aanvragen afgewezen. Hoewel verweerder aanneemt dat eiseressen afhankelijk zijn van referent, concludeert verweerder dat de banden tussen referent en eiseressen de normale banden tussen broers en zussen niet overstijgen en van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM geen sprake is. Daarbij heeft verweerder rekening gehouden met de financiële en emotionele (afhankelijkheids)relatie tussen eiseressen en referent, de leefsituatie van eiseressen als gevolg van de algehele veiligheidssituatie in Syrië en het feit dat referent sinds zijn vertrek naar Thailand op 26 maart 2013 niet meer samenwoont met eiseressen. Hoewel verweerder aanneemt dat eiseres 1 afhankelijk is van enige mate van zorg, maakt dit volgens verweerder niet dat zij een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie heeft met referent. De zorg kan volgens verweerder ook door een derde worden verleend.
6. Verweerder heeft in het bezwaarschrift van eiseressen geen aanleiding gezien om tot een ander besluit te komen. Hij heeft de afwijzing van de aanvragen gehandhaafd en het bezwaar (kennelijk) ongegrond verklaard.
7. Eiseressen zijn het niet eens met het bestreden besluit en betogen dat het bestreden besluit niet conform WBV 2016/11 is genomen omdat daarin staat dat bij meerderjarige jongvolwassenen het vereiste van de meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie niet geldt. Daarnaast stellen eiseressen dat verweerder een invulling geeft aan gezinshereniging die in strijd is met de artikelen 10 en 17 van Richtlijn 2003/86/EG (de Gezinsherenigingsrichtlijn), artikel 8 van het EVRM en artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest). Daarbij doen zij een beroep op het arrest van 10 juli 2014 van het Europese Hof van de Rechten van de Mensen (het EHMR) in de zaak Tanda-Muzinga tegen Frankrijk (ECLI:CE:ECHR:2014:0710JUD000226010), waaruit volgens eiseressen volgt dat bij een aanvraag om gezinshereniging van een vluchteling de waarborgen van artikel 8 van het EVRM van toepassing zijn. In dit kader heeft verweerder volgens eiseressen bij de beoordeling van hun verzoek onvoldoende rekening gehouden met de individuele omstandigheden, namelijk dat referent vluchteling is en de verstoring van het familieleven niet aan hem is te wijten. Hij kan als staatloze Palestijn niet terugkeren naar Syrië door de algehele veiligheidssituatie daar en bij terugkeer loopt hij het risico opgeroepen te worden voor de militaire dienst. Daarbij is het in Syrië gebruikelijk dat de mannen in een gezin voor de vrouwen zorgen. Daarnaast stellen eiseressen dat zij afhankelijk zijn van referent, zoals bedoeld in artikel 10 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Net als meerderjarige kinderen in het Nederlandse beleid herenigd kunnen worden met hun ouders, dienen ook meerderjarige broers en zussen met elkaar te kunnen worden herenigd. Tot slot voeren eiseressen aan dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen, nu verweerder in het bestreden besluit onjuist getoetst heeft of tussen eiseressen en referent meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelaties bestaan en de belangen van eiseressen onvoldoende zijn meegewogen.
8. Verweerder verzoekt de rechtbank het beroep gegrond te verklaren met in stand lating van de rechtsgevolgen. In dit kader meldt verweerder dat in het bestreden besluit een verkeerde toets is toegepast. Het beleid is sinds 1 juni 2019 aangepast naar aanleiding van rechtspraak van het EHRM. Verweerder toetst sindsdien – ook in lopende zaken – of tussen betrokkenen hechte persoonlijke banden bestaan wanneer één van de betrokkene minderjarig was ten tijde van de aanvraag, zoals in dit geval eiseres 2. Door in het bestreden besluit te toetsen of tussen betrokkenen een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat, kent het bestreden besluit een motiveringsgebrek. Verweerder stelt echter dat dit gebrek met het verweerschrift is hersteld. De door eiseressen aangevoerde feiten en omstandigheden leiden volgens verweerder niet tot een ander resultaat.
9. De rechtbank ziet zich voor de vragen gesteld of verweerder op goede gronden stelt dat tussen eiseressen en referent geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM en in beroep de afwijzingen van de mvv-aanvragen in stand kunnen blijven. De rechtbank beantwoordt beide vragen bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
9.1.
De rechtbank stelt voorop dat referent ten tijde van de aanvraag 30 jaar was en verweerder hem dus terecht voor de beoordeling van de aanvraag niet heeft aangemerkt als ‘jongvolwassene’. Volgens de toelichting bij Werkinstructie 2016/11 merkt verweerder personen in de leeftijd van 18 tot ongeveer 25 jaar aan als jongvolwassene. De rechtbank acht dit niet onredelijk en volgt hiermee de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van state (de Afdeling) in haar uitspraak van 16 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3761).
9.2.
Voorts staat vast dat referent in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel en sindsdien wettig in Nederland verblijft. Met de aanvragen beoogt hij hereniging van derdelanders, zijn zussen. Daarmee vallen deze aanvragen op grond van artikel 3 van de Gezinsherenigingsrichtlijn binnen het toepassingsbereik van de Richtlijn. Hoewel de Gezinsherenigingsrichtlijn van toepassing is, kunnen eiseressen en referent geen rechten ontlenen aan de artikelen 4 en 10 van de Richtlijn. Eiseressen behoren als zussen niet tot het kerngezin (ouders en kinderen) van referent als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn is wel van toepassing. De belangenafweging bij een afwijzing van een verzoek om gezinshereniging, waartoe artikel 17 verplicht, is in dit soort gevallen gelijk aan de belangenafweging waartoe artikel 8 van het EVRM verplicht. Dit volgt uit de uitspraak van 29 maart 2019 van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2019:980). Dit voldoet aan het arrest van het EHRM van 10 juli 2014 in de zaak Tanda-Muzinga tegen Frankrijk.
9.3.
De rechtbank volgt eiseressen niet in hun stelling dat verweerder in strijd handelt met de Gezinsherenigingsrichtlijn door meerderjarige broers en zussen anders te behandelen dan meerderjarige kinderen en hun ouders. In dit kader is relevant dat zowel het eerste als tweede lid van artikel 4 van de Gezinsherenigingsrichtlijn zien op bloedverwanten in de eerste graad en niet op bloedverwanten in de tweede graad, te weten broers en zussen.
9.4.
Uit paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (de Vc 2000) volgt dat verweerder in ieder geval familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aanneemt tussen een minderjarig kind en zijn meerderjarige broer of zus als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden. Het begrip ‘
hechte persoonlijke banden’ is feitelijk van aard. Omstandigheden die kunnen duiden op hechte persoonlijke banden zijn samenwoning en als de relatie de gebruikelijke omgang ontstijgt, bijvoorbeeld een grootouder die een ouderrol vervult bij een kleinkind. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder hiermee een verkeerde invulling geeft aan artikel 8 van het EVRM.
9.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het verweerschrift deugdelijk heeft gemotiveerd dat niet gebleken is van hechte persoonlijke banden tussen referent en eiseressen die maken dat er sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. In dit kader heeft verweerder voorop kunnen stellen dat referent al voor zijn verblijf in Nederland sinds september 2015 niet meer samenwoonde met eiseressen. Hij verbleef namelijk sinds 26 maart 2013 in Thailand, terwijl zijn zussen in Syrië verbleven. Daarnaast stelt verweerder terecht dat niet gebleken is dat de banden tussen eiseressen en referent de gebruikelijke omgang van broers en zussen ontstijgen of dat er een specifieke afhankelijkheidsrelatie tussen hen bestaat. In dit kader heeft verweerder van belang kunnen vinden dat niet gebleken is dat eiseressen financieel of fysiek afhankelijk zijn van referent. Voor zover er fysieke zorg nodig is, is niet gebleken dat deze zorg niet verleend kan worden door derden, waarbij verweerder terecht relevant vindt dat eiseressen bij hun moeder wonen en verondersteld kan worden dat daarmee een vangnet aanwezig is. Dat er geen mannelijke familieleden in Syrië zijn om hen te beschermen en te onderhouden en dat het binnen de Syrische cultuur gebruikelijk is dat de mannen in een gezin zorgen voor de vrouwen, is op zichzelf onvoldoende om van hechte persoonlijke banden te spreken. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 16 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3761).
9.6.
Omdat geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, stelt verweerder terecht dat in dit geval niet wordt toegekomen aan de vraag of er objectieve belemmeringen bestaan om het familie- of gezinsleven uit te oefenen in Syrië. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2070).
10. Nu verweerder in het bestreden besluit heeft getoetst of tussen eiseressen en referent meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelaties bestaan, heeft verweerder in het bestreden besluit een verkeerde toets toegepast. Dit maakt dat de rechtbank het beroep gegrond verklaart en het bestreden besluit vernietigt.
11. De rechtbank ziet gelet op het bovenstaande aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten als bedoeld in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb). Uit wat in rechtsoverweging 9.3 is overwogen volgt dat in redelijkheid geen andere uitkomst denkbaar is dan waartoe verweerder heeft besloten. Hoewel verweerder eiseressen en referent ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar, zijn zij hierdoor niet benadeeld als bedoeld in artikel 6:22 van de Awb. Eiseressen en referent hebben in beroep voldoende gelegenheid gehad om feiten en omstandigheden naar voren te brengen om aannemelijk te maken dat tussen hen hechte persoonlijke banden bestaan.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat eiseressen zijn vrijgesteld van het griffierecht bestaat er geen aanleiding om verweerder op te dragen het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De beslissing is uitgesproken op 20 april 2020.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd de uitspraak te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.