In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 april 2020, is het beroep van eiseressen gegrond verklaard. Eiseressen, twee zussen van een referent die in Nederland verblijft, hadden aanvragen ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij hun broer te kunnen wonen. De aanvragen werden aanvankelijk afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die oordeelde dat de banden tussen de zussen en de referent niet de gebruikelijke afhankelijkheidsrelaties overstegen. Eiseressen stelden dat deze afwijzing in strijd was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de Gezinsherenigingsrichtlijn. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een verkeerde toets had toegepast door te kijken naar de afhankelijkheidsrelaties in plaats van naar de hechte persoonlijke banden. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor beschermenswaardig familie- of gezinsleven, maar dat de staatssecretaris in zijn verweerschrift het motiveringsgebrek had hersteld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat er geen andere uitkomst denkbaar was. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris tot betaling van proceskosten aan de eiseressen.