ECLI:NL:RBDHA:2022:1744
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H.C. van Asperen, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 1 februari 2022, hield in dat de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling werd genomen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 23 februari 2022 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. De vertegenwoordiger van de staatssecretaris was wel aanwezig.
De rechtbank heeft in haar overwegingen het interstatelijk vertrouwensbeginsel besproken, dat inhoudt dat men ervan uitgaat dat Italië zijn internationale verplichtingen nakomt. De rechtbank oordeelde dat het aan de eiser was om aan te tonen dat in zijn specifieke geval van dit beginsel moest worden afgeweken, wat hij niet had gedaan. De rechtbank concludeerde dat de medische voorzieningen in Italië vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en dat eiser geen bijzondere kwetsbaarheid had die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenveroordeling af.
De uitspraak werd openbaar gemaakt op 23 februari 2022 en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.