ECLI:NL:RBDHA:2022:1744

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
NL22.1627
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H.C. van Asperen, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 1 februari 2022, hield in dat de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling werd genomen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 23 februari 2022 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. De vertegenwoordiger van de staatssecretaris was wel aanwezig.

De rechtbank heeft in haar overwegingen het interstatelijk vertrouwensbeginsel besproken, dat inhoudt dat men ervan uitgaat dat Italië zijn internationale verplichtingen nakomt. De rechtbank oordeelde dat het aan de eiser was om aan te tonen dat in zijn specifieke geval van dit beginsel moest worden afgeweken, wat hij niet had gedaan. De rechtbank concludeerde dat de medische voorzieningen in Italië vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en dat eiser geen bijzondere kwetsbaarheid had die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenveroordeling af.

De uitspraak werd openbaar gemaakt op 23 februari 2022 en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1627
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.C. van Asperen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Remerie).

Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.1628, op 23 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak op zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Volgens vaste rechtspraak [1] mag ten aanzien van Italië in beginsel worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ook uit recente rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] volgt dat verweerder ten aanzien van Italië nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
2. Het is dan aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Eiser is hier niet in geslaagd. Het persoonlijk relaas van eiser biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de asielprocedure in Italië niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. De enkele stelling dat dat zo is, zonder deze stelling te onderbouwen met stukken die eiser persoonlijk betreffen, is daarvoor onvoldoende.
3. Verweerder heeft zich daarom met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Italië de internationale verplichtingen nakomt.
4. Verder volgt uit de stukken niet dat eiser moet worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar persoon [3] . In Italië zijn medische voorzieningen aanwezig die vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en deze voorzieningen zijn ook toegankelijk voor Dublinclaimanten. Verweerder heeft ten aanzien van eiser dan ook geen individuele garanties hoeven vragen aan de Italiaanse autoriteiten.
5. Tot slot heeft verweerder geen toepassing hoeven geven aan artikel 17 van de Dublinverordening [4] . De omstandigheid dat eiser hier in Nederland een medische behandeling ondergaat is niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering moet maken en de asielaanvraag aan zich had moeten trekken. Eiser heeft namelijk in Italië ook toegang tot de gezondheidszorg. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheid niet zodanig is dat overdracht van eiser aan Italië van een onevenredige hardheid zou getuigen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2022 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Andel, griffier
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld ELI:NL:RVS:2022:38 en ECLI:NL:RVS:2022:881.
3.Als bedoeld in het arrest Tarakhel tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
4.Verordening (EU) 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.