Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 24 juni 2021 met de producties 1-72, die bij afzonderlijke akte in het geding zijn gebracht;
- de conclusie van antwoord met de producties 1-45;
- het tussenvonnis van 4 mei 2021, waarin een mondelinge behandeling ten overstaan van de meervoudige kamer is bevolen;
- het met hun instemming buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal van de mondelinge behandeling 21 mei 2021 en de daarin genoemde stukken;
- de rolbeschikking van 7 juli 2021;
- de aktes uitlating van beide partijen van 6 oktober 2021.
2.De feiten
Medische fout, blijvend letsel en overige gezondheid
- dat [eiser] nimmer in loondienst heeft gewerkt of andere verdiensten uit reguliere werkzaamheden heeft gehad en (dus) geen beroep toekomt op werknemersverzekeringen;
- dat [eiser] tussen 6 januari 2003 en 23 september 2003 (beëindigd wegens detentie), en tussen juni 2005 en oktober 2008 (beëindigd omdat [eiser] niet reageerde op contactverzoeken) een bijstandsuitkering heeft gehad. Met ingang van 5 februari 2015 ontvangt hij opnieuw een bijstandsuitkering;
- dat [eiser] tussen oktober 2008 en 5 februari 2015 leefde van de betaling van AZM van € 350.000,-
- dat niet met zekerheid is te zeggen of de gemeente de uitgekeerde schadevergoeding zal aanmerken als relevant vermogen en/of inkomen en aldus zal compenseren met de bijstandsuitkering en tot welk bedrag;
- dat aan [eiser] met ingang van 25 juni 2008 een PGB is toegekend;
- dat [eiser] geen benutbare mogelijkheden meer heeft voor loonvormende arbeid en afhankelijk zal blijven van de bijstand;
- dat [eiser] in de hypothetische situatie zonder schadevoorval op LBO-niveau had kunnen intreden op de arbeidsmarkt, waarin zijn detentieverleden hem zou hebben beperkt. Productiewerk, in de horeca, groenvoorziening of in ondersteunende functies zou tot de mogelijkheden hebben behoord.
- dat [eiser] sinds 25 juni 2008 aanspraak maakt op een PGB met een CIZ-indicatie LG05 (lichamelijk gehandicapt) met begeleiding en intensieve verzorging (24-uurszorg);
- sinds het schadevoorval heeft [eiser] aanvankelijk intensieve hulp gehad van zijn zus en een professionele weekendhulp, die uit het PGB werden betaald, en een vriendin (mevrouw [D] ), die geen vergoeding kreeg;
- welke bedragen aan PGB-budget [eiser] heeft ontvangen in de jaren 2008 tot en met 2018;
- wat de omvang en duur is van de zorg en begeleiding die hij heeft ontvangen en ontvangt;
- dat er een jaarlijks tekort is van € 10.079,25 aan directe zorguren, dat oploopt naar € 15.651,04 indien de maandlonen van de zorgverleners gelijk worden getrokken, (exclusief geboden toezicht- en mantelzorguren);
- de 24-uurszorgzorg voor [eiser] wordt uitgevoerd door twee zorgverleners uit het eigen netwerk van [eiser] , ieder voor 3,5 dag per week, waarvan de huidige jaarlijkse kosten marktconform zijn en € 78.025,44 bedragen;
- deze zorg passend is en aansluit op de zorgbehoefte van [eiser] , maar kwetsbaar is in de organisatie;
- het PGB-budget in 2020 € 66.552,- bedraagt, waardoor in beginsel (los van stortingen van AZM) een jaarlijks tekort bestaat van € 11.473,44;
- het zorgkantoor het budget van [eiser] met ingang van 28 november 2020 heeft aangevuld met Extra Kosten Thuis (EKT), waardoor het budget voor 2021 inclusief EKT € 78.330,24 bedraagt en waarmee er de facto geen zorgtekort is over 2021;
- verlenging van het EKT moet worden aangevraagd;
- alternatieve mogelijkheden van zorgverlening bestaan, maar dat die niet allemaal passend of duurzaam kunnen voorzien in de zorgbehoefte van [eiser] , behalve de inzet van een zorg au-pair, wat minder kostbaar is (tussen de om en nabij € 55.000,- en € 62.000,- op jaarbasis), maar dat [eiser] hiervoor niet open staat;
- op 11 mei 2007 € 5.000,00
- op 18 december 2007 € 10.000,00
- op 12 februari 2008 aan buitengerechtelijke kosten € 14.203,36
- op 13 februari 2008 € 85.000,00
- op 17 november 2008 aan buitengerechtelijke kosten € 3.500,00
- op 17 april 2009 € 200.000,00
- op 14 januari 2014 € 61.796,37
- op 29 september 2015 aan proceskosten € 25.029,12
- op 9 november 2017 € 5.000,00
- op 13 september 2018 € 5.000,00
- op 20 oktober 2018 € 9.775,40
- op 21 december 2018 € 10.224,60
- op 31 oktober 2019 € 25.000,00
- op 15 september 2020 € 3.000,00
- op 15 september 2020 € 25.000,00
- op 19 oktober 2020 aan zorgkosten € 3.000,00
- op 19 november 2020 aan zorgkosten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Algemene uitgangspunten
1 oktober 2017 tot 1 januari 2020 van € 17.703,04 per jaar. Dat is meer dan waarvan in de door [eiser] overgelegde schadestaat (nieuw) wordt uitgegaan, maar sluit aan op het door Trivium in het rapport van 25 mei 2018 berekende tekort van € 15.651,04 per jaar vermeerderd met een bedrag van € 2.052,- per jaar voor zorg door [D] . [eiser] heeft in de dagvaarding gesteld dat het zorgtekort in 2019 is opgelopen naar ruim € 22.000,-, maar daarvoor is geen onderbouwing aangereikt. Het volgt ook niet uit de beschikbare Trivium-rapportages. De rechtbank volgt daarom AZM op dit punt. Voor het jaar 2020 zal de rechtbank uitgaan van het door Trivium berekende zorgtekort van
€ 11.473,44, welk bedrag tussen partijen niet in geschil is.
- € 95.000,- aan smartengeld, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 augustus 2003;
- € 100.000,- aan misgelopen bijstandsuitkering;
- € 144.536,- aan zorgschade tot 1 januari 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals in nummer 4.26 omschreven;
- € 6.502,-. aan incidentele verschenen zorgschade na 1 januari 2021;
- € 3.850,- voor de periode tot 1 januari 2019 aan verschenen kosten eigen risico zorgverzekering en vanaf 1 januari 2019 een te kapitaliseren jaarbedrag van € 385,- tot einde looptijd, zijnde € 11.784 per 19 januari 2022 ;
- € 10.000,- aan gemaakte en nog te maken eigen bijdrage overige ziektekosten;
- € 7.000,- aan reeds verschenen eigen bijdrage CAK en vanaf 1 januari 2019 gedurende de rest van de looptijd hiervoor een te kapitaliseren jaarschade van € 250,-, zijnde € 7.652,- per 19 januari 2022;
- € 1.000,- verzekeringskosten scootmobiel;
- € 1.000,- per jaar vanaf 2020, te kapitaliseren en te berekenen tot het 70e levensjaar voor extra reiskosten zijnde € 23.111,- per 1 januari 2022;
- € 2.631,- aan verschenen schade voor verlies aan zelfwerkzaamheid voor de periode tot 1 januari 2019 en voor de periode vanaf 1 januari 2019 op basis van een jaarschade – nog te kapitaliseren – van € 239,20, te berekenen tot aan het 70e levensjaar van [eiser] , zijnde € 5.767 per 1 januari 2022;
- € 6.300,- aan verschenen kosten voor extra nutsvoorzieningen voor de periode tot 1 januari 2019 en vanaf 1 januari 2019 € 600,- per jaar, te kapitaliseren, tot einde looptijd, zijnde € 18.364,- per 1 januari 2022;
- € 2000,- aan verschenen schade voor extra slijtage van kleding en beddengoed;
- € 10.000,- aan kosten in verband met hulp bij seksueel gerief;
- € 5.602,- aan daggeldvergoedingen;
- € 60.000,- aan buitengerechtelijke kosten.