ECLI:NL:RBDHA:2022:1707

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
NL21.10886
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van lesbische geaardheid en geloofwaardigheid van verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Zimbabwaanse vrouw, een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. Eiseres stelt lesbisch te zijn en heeft aangevoerd dat zij in Zimbabwe vanwege haar geaardheid problemen ondervindt. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de gestelde lesbische geaardheid ongeloofwaardig werd geacht. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 januari 2022, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft overwogen dat eiseres onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar persoonlijke ervaringen en beleving met betrekking tot haar seksuele geaardheid. Eiseres had eerder geen melding gemaakt van haar lesbische geaardheid tijdens haar eerste asielaanvraag, wat door de Staatssecretaris als afbreuk aan de geloofwaardigheid van haar verklaringen werd gezien. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vragen die door de Staatssecretaris zijn gesteld in lijn zijn met de geldende werkinstructie (WI) 2019/17, die richtlijnen biedt voor de beoordeling van asielaanvragen op basis van seksuele geaardheid.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag door de Staatssecretaris terecht is, omdat eiseres niet in staat is geweest om haar geaardheid en de daaruit voortvloeiende problemen op een geloofwaardige manier te onderbouwen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen een week na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.10886

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Heida),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

ProcesverloopBij besluit van 30 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.10887, op 14 januari 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Mandoreba. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1994 en van Zimbabwaanse nationaliteit te zijn. Haar eerste aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verweerder bij besluit van 30 juli 2018 afgewezen. Het beroep van eiseres tegen dat besluit is door de rechtbank, zittingsplaats ’s-Gravenhage, op 7 september 2018 ongegrond verklaard [1] . De Afdeling [2] heeft die uitspraak in hoger beroep op 22 oktober 2018 bevestigd [3] . Het besluit van 20 juli 2018 staat daarmee in rechte vast.
Op 10 januari 2019 heeft eiseres een opvolgende aanvraag ingediend (de aanvraag). Eiseres heeft hieraan ten grondslag gelegd dat zij lesbisch is.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. [4] Verweerder acht de gestelde lesbische geaardheid van eiseres en de door eiseres in verband hiermee gestelde problemen ongeloofwaardig. Verweerder heeft daarbij overwogen dat het feit dat eiseres bij haar eerste asielaanvraag niets heeft verklaard over haar geaardheid, afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van haar verklaringen.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder haar lesbische geaardheid en de daaruit voortvloeiende problemen ten onrechte niet gelooft. Eiseres stelt hierbij dat zij een plausibele reden had om haar lesbische geaardheid niet eerder naar voren te brengen: zij heeft een diepgeworteld wantrouwen ten opzichte van anderen en hoe deze op haar lesbische geaardheid reageren. Zij verkeerde in de veronderstelling dat de negatieve houding tegenover homoseksualiteit niet alleen in Zimbabwe bestaat. Ook in het Nederlandse asielzoekerscentrum heeft zij een nare ervaring gehad met een persoon aan wie zij heeft verteld dat zij lesbisch is.
4. Voor de beoordeling van asielaanvragen waarbij seksuele geaardheid als asielmotief wordt aangevoerd, hanteert verweerder de werkinstructie (WI) 2019/17. In het kader van het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de gestelde geaardheid worden onder meer vragen gesteld over een aantal vaste thema’s: het privéleven van de vreemdeling, huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst en contact met of kennis van lhbti-groepen in het land van herkomst, contact met lhbti’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie en discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst. In het algemeen ligt het zwaartepunt op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele geaardheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die geaardheid in het land van herkomst en hoe diens ervaringen in het algemeen beeld passen. Dit geldt temeer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar een lhbti-geaardheid maatschappelijk onacceptabel of strafbaar gesteld is.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiseres in lijn met de WI 2019/17 heeft bevraagd en dat hij zijn oordeel over de (on)geloofwaardigheid van de gestelde lesbische geaardheid van eiseres gemotiveerd uiteen heeft gezet in het voornemen en in het bestreden besluit.
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd overwogen dat eiseres geen inzicht heeft gegeven in haar eigen ervaringen en persoonlijke beleving: zij heeft niet inzichtelijk verklaard hoe zij tot het besef is gekomen dat zij op vrouwen valt, noch op welke wijze zij ‘een lange strijd’ heeft gevoerd, en waarom zij dit ‘gewoon’ heeft geaccepteerd, terwijl zij ook heeft verklaard angstig te zijn. Dat verweerder hierover aanvullende verklaringen van eiseres wenst, betekent niet dat verweerder zich schuldig maakt aan stereotypering, zoals eiseres stelt. Het is immers eiseres die verklaart over angstige gevoelens en een lange strijd. Voor wat betreft haar (niet-lichamelijke) gevoelens voor meisjes heeft eiseres verder alleen gesproken over ‘een hartconnectie’, die ze bij sommigen wel en anderen niet kreeg. Verweerder heeft ook deze verklaring als niet inzichtelijk kunnen bestempelen. Dat eiseres, zoals in beroep is aangevoerd, zelf meent dat haar verklaringen wél inzichtelijk en voldoende zijn, leidt niet tot een geslaagd beroep.
7. Daarnaast heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiseres meerdere tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Zo heeft zij tijdens het gehoor opvolgende aanvraag verklaard dat zij rond haar elfde of twaalfde levensjaar achter haar gevoelens zou zijn gekomen (pagina 9), terwijl zij later heeft verklaard dat dit pas op haar vijftiende of zestiende zou zijn geweest (pagina 11). Eiseres heeft verder ook verklaard dat zij het echt wist toen ze vijftien of zestien jaar oud was toen zij met [naam] aan het praten was (pagina 11), terwijl zij anderzijds heeft verklaard dat zij het vóór die tijd al wist maar dat zij het geheim moest houden (pagina 14). Verweerder heeft eiseres kunnen tegenwerpen dat niet valt in te zien waarom zij op dit belangrijke punt niet eenduidig kan verklaren.
Ook verbindt eiseres het moment waarop zij zich echt bewust zou zijn geworden van haar geaardheid aan haar uithuwelijking in dezelfde periode, terwijl die uithuwelijking ongeloofwaardig is bevonden in de eerste asielprocedure. Anders dan eiseres meent, stelt verweerder niet ten onrechte dat dit verder afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van haar verklaringen.
8. Verweerder heeft ook niet ten onrechte overwogen dat eiseres onvoldoende heeft verklaard over hoe zij haar geaardheid ziet in het licht van haar religie. Eiseres heeft immers verklaard dat zij zich ervan bewust is dat haar geaardheid niet wordt geaccepteerd, maar ook dat de kerk een grote rol speelt in haar leven. Verwacht mag daarom worden dat zij meer kan verklaren dan dat zij daarin geen probleem ziet omdat zij haar religie en haar geaardheid apart hield.
9. Voor wat betreft de verklaringen van eiseres over haar relatie met [naam] heeft verweerder terecht opgemerkt dat deze in volgorde van tijd niet verenigbaar zijn met de door eiseres in de eerdere procedure afgelegde verklaringen. Eiseres heeft in de eerdere asielprocedure meermaals verklaard dat zij tot 2015 bij haar tante heeft gewoond. Tijdens het gehoor opvolgende aanvraag heeft eiseres verklaard dat zij is gevlucht in 2009 nadat zij was betrapt met [naam]. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat de uitleg van eiseres, dat zij haar eerdere verklaringen ‘voor het gemak’ heeft gedaan, geen voldoende verklaring is voor deze tegenstrijdigheid en dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van haar relaas. Hierbij heeft verweerder er ook op kunnen wijzen dat eiseres vrij weinig kan vertellen over de periode nadat zij samen met [naam] betrapt zou zijn. Los van het feit dat verweerder daarnaast nog heeft overwogen dat eiseres over de gebeurtenissen in dit tijdsbestek ook tegenstrijdig en bevreemdingwekkend heeft verklaard, heeft verweerder er bovendien op gewezen dat eiseres in de vorige procedure documenten heeft overgelegd die niet met de door eiseres geschetste tijdlijn zijn te rijmen. De enkele omstandigheid dat eiseres zich naar haar zeggen ten tijde van haar eerste aanvraag nog niet vrij voelde om over haar huidige asielmotief te spreken, kan dit niet verklaren.
10. Verder heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat eiseres niet geloofwaardig heeft verklaard over haar onderzoek naar de situatie van lhbti in Nederland. Eiseres zou er pas ruim een jaar na haar aankomst in Nederland achter zijn gekomen dat zij in Nederland open kan zijn over haar geaardheid, toen zij in de zomer van 2018 toevallig aanwezig was op een lhbti-feest. Daarbij heeft zij verklaard dat zij vol angst en wantrouwen zit. Anderzijds heeft zij echter verklaard dat zij naar alles luistert wat zij over het onderwerp hoort en dat zij op het lhbti-feest hierover met een onbekende vrouw heeft gesproken. Dat eiseres vanwege haar visuele beperking ook beperkt zou zijn in het vergaren van informatie laat het voorgaande onverlet.
11. Nu eiseres zelf heeft verklaard dat zij sinds de zomer van 2018 (en overigens ná de door haar gestelde negatieve ervaring) weet dat ze in Nederland open kan zijn over haar geaardheid én dat zij tijdens de vorige procedure veelvuldig heeft nagedacht over (haar angst voor) terugkeer naar Zimbabwe, heeft verweerder ten slotte niet ten onrechte overwogen dat het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eiseres dat zij niet al tijdens de eerdere procedure melding van haar huidige asielmotief heeft gemaakt.
12. Verweerder heeft de gestelde lesbische geaardheid van eiseres niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. De opvolgende aanvraag is daarom terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.zaaknummer NL18.14458, ECLI:NL:RBDHA:2018:10795
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
3.zaaknummer 201807561/1/V1
4.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw.