ECLI:NL:RBDHA:2022:1658

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
NL20.5201
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardigheid van homoseksuele geaardheid en zorgvuldigheid van het gehoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Oegandese nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvraag als kennelijk ongegrond beschouwde. De rechtbank heeft de afwijzing beoordeeld en geconcludeerd dat de gestelde homoseksuele geaardheid van de eiser niet geloofwaardig was. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser over zijn seksuele gerichtheid en de problemen die hij als gevolg daarvan had ondervonden, inconsequent en tegenstrijdig waren met openbare bronnen. De rechtbank heeft ook de zorgvuldigheid van het nader gehoor beoordeeld en vastgesteld dat er geen onzorgvuldigheden waren in de wijze waarop de eiser was gehoord. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser dat de besluitvorming onzorgvuldig was voorbereid en dat er onvoldoende rekening was gehouden met culturele verschillen, verworpen. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL20.5201
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiser, tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond1 en een inreisverbod opgelegd. Bij herstelbeschikking van
28 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder geen inreisverbod opgelegd en voor het overige het besluit van 27 februari 2020 gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het besluit van 27 februari 2020 beroep ingesteld. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft dit beroep van rechtswege ook betrekking op het bestreden besluit.
Verweerder heeft twee verweerschriften ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL20.5202, behandeld op de zitting van 23 september 2021 in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk Luganda is verschenen V. Nakiyaga (tolknummer 29312). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting is aangehouden. Bureau Documenten heeft daarna onderzoek gedaan naar een tweetal documenten die eiser voorafgaand aan de zitting heeft ingebracht. Partijen hebben vervolgens schriftelijk op de uitkomsten van dat onderzoek gereageerd. Vervolgens is het onderzoek zonder nadere zitting gesloten.
1 Op grond van artikel 30b, eerste lid aanhef en onder e, Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Overwegingen

Asielrelaas
1. Eiser stelt van Oegandese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en dat hij als gevolg daarvan problemen heeft ondervonden. Hij heeft ongeveer twaalf jaar een liefdesrelatie met [naam 2] gehad, toen hij die op de middelbare school leerde kennen. Eiser heeft met een vrouw moeten trouwen met wie hij daarna ook een kind heeft gekregen. De relatie met [naam 2] is vanaf 2011 onderbroken geweest. Zij hebben elkaar in 2016 opnieuw ontmoet. Eiser is betrapt door zijn vrouw toen hij bij [naam 2] thuis was en zij heeft hem aangegeven bij de politie. Daarna is eiser gevlucht. Hij is op 19 oktober 2018 op legale wijze Oeganda uitgereisd.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Hij heeft de gestelde homoseksuele gerichtheid van eiser en de gestelde problemen als gevolg daarvan beoordeeld aan de hand van werkinstructie (WI) 2019/172. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen over deze twee elementen niet geloofwaardig zijn. Eisers handelen bij zijn visumaanvraag en na aankomst in Nederland draagt verder bij aan de algehele ongeloofwaardigheid van zijn verklaringen. Zijn verklaringen zijn inconsequent en tegenstrijdig met openbare bronnen. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond. Omdat niet aannemelijk is dat eiser bij terugkeer heeft te vrezen voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade, komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel3, aldus verweerder.
Eisers beroepsgronden
3. Eiser is het met het voorgaande niet eens. Samengevat weergegeven, stelt eiser dat de besluitvorming onzorgvuldig is voorbereid door de wijze waarop hij is gehoord. Daarnaast stelt hij dat niet inzichtelijk is of een fraudeonderzoek naar asielrelazen van Oegandezen een rol heeft gespeeld in de besluitvorming. Verder gaan de beoordelingscriteria voor asielaanvragen als die van eiser uit van een westers concept van homoseksualiteit. Verweerder heeft in dat kader ook bij eisers relaas meerdere onterechte tegenwerpingen gemaakt.
4. Op wat verweerder eiser meer specifiek tegenwerpt en eiser daartegen aanvoert, gaat de rechtbank hierna in.
Beoordeling
Zorgvuldigheid van het nader gehoor
5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid doordat het nader gehoor over intieme zaken plaatsvond op twee dagen, met een tussentijd van een kleine drie maanden. Weliswaar kan in zijn algemeenheid worden
2 WI 2019/17,
Horen en beslissen in zaken waarin lhbti-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd.
3 Op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw.
gevolgd dat bij het opdiepen van informatie uit het geheugen weeffouten kunnen ontstaan. Dat geldt ook voor het gegeven dat in vergelijkbare omstandigheden niet altijd eenduidig kan worden verklaard en dat vaker horen tot inconsistenties kan leiden. Een en ander betekent echter nog niet dat het nader gehoor in eisers geval onzorgvuldig is geweest. Eiser moet daarvoor concretiseren op welke punten het nader gehoor niet goed is verlopen. Dat heeft hij niet gedaan. Ook het feit dat twee verschillende ambtenaren het gehoor op twee verschillende dagen hebben afgenomen, kan, op zichzelf en in samenhang met het voorgaande, niet leiden tot de conclusie dat het nader gehoor onzorgvuldig is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit ook voor het geval dat sprake zou zijn geweest van verschillende tolken, zoals eiser heeft gesteld. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat uit het voorblad van het nader gehoor volgt dat zowel op 28 maart 2019 als op 18 juni 2019 gebruikt is gemaakt van dezelfde tolk.
Invloed van fraudeonderzoek?
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat niet inzichtelijk is of de beoordeling van zijn asielaanvraag is beïnvloed door een fraudeonderzoek naar asielrelazen van Oegandezen4. In de voorbeelden van tegenwerpingen die eiser noemt, ziet de rechtbank geen aanknopingspunt voor zijn verstrekkende standpunt. Afgezien daarvan, biedt de overige dossierinhoud daarvoor ook geen aanknopingspunt. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat dan ook geen aanleiding om, zoals door eiser is verzocht, verweerder op te dragen inzichtelijk te maken of enig fraudeonderzoek van invloed is geweest in eisers asielprocedure. De rechtbank merkt ten overvloede op dat eiser geen beroepsgronden heeft gericht tegen verweerders tegenwerpingen over zijn visumaanvraag en over zijn handelen kort na aankomst in Nederland.
De beoordeling van asielrelazen met een lhbti-motief
7.1
De rechtbank stelt bij zijn beoordeling voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) het aan een vreemdeling, die zijn seksuele gerichtheid als asielmotief aanvoert, is om die gerichtheid tegenover verweerder aannemelijk te maken.5
7.2
Verweerder moet vervolgens overeenkomstig WI 2014/106 een integrale beoordeling van de geloofwaardigheid verrichten, waarbij alle relevante omstandigheden van het geval worden betrokken en in onderlinge samenhang worden gewogen. Voor de beoordeling van asielaanvragen waarbij seksuele geaardheid als asielmotief wordt aangevoerd, hanteert verweerder WI 2019/17. In het kader van het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de gestelde geaardheid worden onder meer vragen gesteld over een aantal vaste thema’s: het privéleven van de vreemdeling, huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst en contact met of kennis van lhbti-groepen in het land van herkomst, contact met lhbti’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie en discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst. In het algemeen ligt het zwaartepunt op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele geaardheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die geaardheid in het land van herkomst en hoe diens ervaringen in het algemeen beeld passen. Dit geldt temeer als een
4 Eiser heeft daarbij verwezen naar het Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2020-2021, nr. 669.
5 Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 19 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3080.
6 WI 2014/10,
Inhoudelijke beoordeling (asiel).
vreemdeling afkomstig is uit een land waar een lhbti-geaardheid maatschappelijk onacceptabel of strafbaar gesteld is. De rechtbank acht deze wijze van beoordeling niet kennelijk onredelijk.
Een uitgangspunt van WI 2019/17 is ook dat de hoormedewerker zich tijdens het gehoor onbevangen opstelt dat zo veel mogelijk voorkomt dat deze (onbewust) redeneert vanuit een persoonlijk, vaak westers, referentiekader. Er dient te worden doorgevraagd op de persoonlijke belevingen van de vreemdeling en de persoonlijke betekenis die de gebeurtenissen voor de vreemdeling hebben gehad. Bij het stellen van vragen dient ook rekening te worden gehouden met de mate waarin mensen hun gerichtheid in woorden kunnen vatten, omdat dit per persoon zal verschillen. Daarbij is opgemerkt dat niet iedere vreemdeling gewend is om over zijn persoonlijke ervaringen en gevoelens te praten. De opdracht aan de hoormedewerker is dan om zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij het niveau en de wijze van vertellen van de vreemdeling en zijn referentiekader.
7.3
Eiser betoogt, onder verwijzing naar door hem in de aanvraagfase overgelegde literatuur, dat de beoordelingscriteria voor lhbti-asielaanvragen uitgaan van een westers concept van homoseksualiteit. Verweerder heeft volgens eiser de door hem overgelegde informatie die dit standpunt ondersteunt en die verweerder volgens de Afdeling moet betrekken in zijn besluitvorming ten onrechte terzijde geschoven. Hij legt in dat kader de rechtbank de vraag voor of verweerder voldoende kennis in huis heeft en voldoende maatregelen heeft genomen om te waarborgen dat culturele verschillen bij de beoordeling er niet toe leiden dat asielrelazen ten onrechte als ongeloofwaardig worden aangemerkt. Omdat homoseksualiteit in zijn land taboe is, mag van eiser niet worden verwacht dat hij kan spreken over zijn ontwikkeling en dat hij zijn gevoelens kan duiden op dat gebied. Dat verweerder dat wel van hem verwacht, past binnen het westers concept van homoseksualiteit. Uit werkinstructie 2014/10 volgt echter dat het niet aan eiser is om cultuurverschillen te duiden: hij kent de Nederlandse cultuur immers niet.
7.4
De rechtbank overweegt dat het op de weg van eiser ligt om te motiveren op welke wijze de door hem aangehaalde onderzoeken en rapporten op zijn asielrelaas van toepassing zijn en op de wijze van beoordelen door verweerder in zijn zaak. Uit de uitspraken van de Afdeling van 6 februari 20207 volgt onder meer dat het aan de vreemdeling is om aan de hand van landeninformatie, wetenschappelijke artikelen of een rapport aannemelijk te maken dat verweerder in zijn individuele geval zijn verklaringen door een cultuurverschil verkeerd heeft begrepen of geduid. De rechtbank zal daarom aan de hand van de door eiser naar voren gebrachte voorbeelden beoordelen of verweerder in het kader van zijn werkinstructie al dan niet onzorgvuldig heeft gehandeld.
Privéleven
8.1
Eiser voert aan dat niet inzichtelijk is waarom hij te summier over zijn seksuele gevoelens heeft verklaard omdat het relateren over gevoelens iets anders is dan het relateren over een persoonlijke relatie. Volgens hem is verweerder voorbijgegaan aan wat in redelijkheid van hem hierover gevraagd kon worden. Daarnaast heeft eiser wel de juiste volgorde van de gebeurtenissen rondom de ontdekking van zijn seksuele gerichtheid gegeven in het nader gehoor.
8.2
De rechtbank constateert dat verweerder in het voornemen heeft overwogen dat eiser zijn gevoelens voor mannen en de weg die hij heeft doorgemaakt van de ontdekking
van zijn gevoelens naar de erkenning ervan niet inzichtelijk heeft weten te maken. Over de ontdekking heeft eiser in het nader gehoor zowel 1998 en 1999 als jaar van de ontdekking genoemd. Naar het oordeel van de rechtbank kan een dergelijk verschil na een periode van ongeveer twintig jaar eiser niet worden aangerekend. Dat geldt ook voor zijn verklaring over de gebeurtenissen rondom het moment dat hij zich realiseerde dat hij gevoelens voor
jongens had. Op pagina 23 van het rapport van het nader gehoor valt te lezen dat eiser hierbij weliswaar soms niet direct of een ontwijkend antwoord geeft, maar de vragen en antwoorden in samenhang bezien stroken met wat eiser daarover in zijn vrije relaas heeft verklaard. Dat ligt anders voor wat betreft eisers verklaring dat hij zich meer op zijn gemak voelde als hij in de klas naast jongens zat dan wanneer hij naast meisjes zat en dat hij liever met jongens speelde. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit een te summiere verklaring kan vinden over zijn gevoelens in relatie tot zijn omgang met zijn gestelde homoseksualiteit in zijn jeugd, zeker in het licht van het negatieve kader over homoseksualiteit dat eiser in zijn jeugd heeft meegekregen. Verweerder is hiermee niet voorbij gegaan aan wat in redelijkheid aan eiser mocht worden gevraagd te verklaren.
Relatie
8.3
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat hem ten onrechte is tegengeworpen dat hij de namen van de familie van [naam 2] niet kan noemen omdat het in de Nederlandse context gangbaar is om te verwijzen naar ‘mijn vader’ of ‘mama’ en niet naar voor- en/of achternamen. De rechtbank overweegt hiertoe dat verweerder heeft tegengeworpen dat eiser vrijwel niets weet over de familieachtergrond van [naam 2] . Nog afgezien van het feit dat eiser hier naar de Nederlandse context verwijst, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat gezien de lange relatie met [naam 2] van eiser mocht worden verwacht dat hij meer over [naam 2] familie kon verklaren.
8.4
Gelet op de lange duur van de gestelde relatie heeft verweerder eiser ook terecht tegengeworpen dat hij summier en bevreemdend heeft verklaard over invulling van zijn relatie met [naam 2] . De rechtbank acht aannemelijk dat er voor partners in een geheime homoseksuele relatie beperktere mogelijkheden zijn om (openbare) activiteiten te ondernemen. Eiser heeft echter verklaard dat hij en [naam 2] cadeautjes voor elkaar kochten, samen uit eten gingen en dat zij op Valentijnsdag naar feestjes gingen. Zelfs als eiser en [naam 2] op dergelijke feestjes als niet-homoseksuelen zouden kunnen worden gezien, zoals eiser stelt, mocht van eiser nog steeds worden verwacht dat hij gedetailleerder had kunnen verklaren.
8.5
Eiser voert aan dat verweerder van hem niet meer inspanningen mocht verwachten om [naam 2] te vinden. Dit was te risicovol voor zowel eiser als voor [naam 2] omdat dit de homoseksuele relatie kon bevestigen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat nergens anders dan uit eisers eigen verklaring volgt dat hij inspanningen heeft verricht om het contact met [naam 2] te herstellen na hun betrapping en na eisers vlucht, temeer nu [naam 2] volgens eisers vrouw bijna zou zijn doodgeslagen. Verweerder mocht daarbij verlangen dat eiser ook andere wegen dan telefonisch, via Whatsapp of via sociale media zou benutten.
8.6
Eiser voert aan dat hij de gehuurde kamer voor zijn ontmoetingen met [naam 2] ook in de tijd dat hij [naam 2] niet zag heeft aangehouden omdat deze betaalbaar was en in een dunbevolkt, toegankelijk gebied lag. Daarnaast had hij de hoop om [naam 2] daar weer te treffen en kon hij de kamer ook zonder vaste baan betalen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen dat niet valt in te zien dat eiser de kamer heeft aangehouden enkel vanwege de hoop dat hij [naam 2] weer zou zien.
8.7
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht aan eiser heeft tegengeworpen dat zijn stelling dat zijn vrouw aanwezig was bij de betrapping op aannames is gebaseerd. Op zichzelf acht de rechtbank niet ondenkbaar dat hij haar heeft herkend aan haar stem, zoals eiser heeft verklaard, maar zijn overige verklaringen – onder meer over hoe zijn vrouw kon weten van zijn geaardheid, van zijn verblijf bij en het adres van [naam 2] – zijn slechts gissingen geweest van eiser. Verweerder heeft ook terecht tegengeworpen dat van eiser meer voorzichtigheid mocht worden verwacht als moet worden uitgegaan van de juistheid van eisers verklaring dat hij aan zijn vrouw heeft toegegeven dat hij weekenden met [naam 2] doorbracht. Dat geldt ook indien moet worden uitgegaan van de juistheid van eisers vermoeden dat eisers vrouw mogelijk erotische opnames van eiser en [naam 2] op eisers telefoon heeft ontdekt toen hij deze telefoon onbeheerd bij haar achter liet. Ook in het licht van de strafbaarstelling van homoseksualiteit in Oeganda heeft verweerder dit terecht bevreemdingwekkend kunnen vinden. Dat in een liefdesrelatie beelden kunnen worden bewaard die een risico met zich meebrengen en dat eiser het gebruik van de telefoon door zijn vrouw mogelijk niet kon weigeren omdat dat argwaan zou kunnen wekken, maakt dat niet anders.
Tussenconclusie
8.8
Op basis van wat hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder bij de beoordeling van eisers asielrelaas en in het nader gehoor niet (teveel) is uitgegaan van een westers concept van homoseksualiteit. Verweerder heeft aan de hand van de verschillende thema’s uit zijn werkwijze eiser bevraagd en zijn relaas beoordeeld. Anders dan eiser stelt, heeft verweerder op basis van het gehele dossier een integrale en voldoende gemotiveerde beoordeling gemaakt. Daaraan kan eisers stelling dat hij sommige zaken niet kán verklaren omdat hij dat niet weet8 niet afdoen.
De rechtbank komt, de besluitvorming in zijn geheel beziend, tot de voorlopige slotsom dat verweerder niet ten onrechte eisers asielaanvraag heeft afgewezen als kennelijk ongegrond.
Nader overgelegde en onderzochte stukken
9.1
Eiser heeft voorafgaand aan de zitting stukken overgelegd die zijn zus met behulp van een advocatenkantoor heeft achterhaald. Het betreft een oproep voor verhoor van 30 oktober 2018 en een arrestatiebevel van 12 november 2018. Bureau Documenten heeft deze documenten na de zitting onderzocht en geconcludeerd9 dat vanwege het ontbreken van voldoende betrouwbaar vergelijkingsmateriaal voor beide documenten wat betreft de echtheid, opmaak en afgifte geen uitspraak kan worden gedaan. Ook kan niet worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is. Op basis hiervan meent verweerder dat de uitkomst neutraal is en niet ten voordele en niet ten nadele van eiser werkt. Verweerder meent wel dat de gehele gang van zaken in aanloop naar de verstrekte documenten bevreemding wekt, dat dergelijke documenten op eenvoudige wijze illegaal kunnen worden verkregen en dat een geboortedatum in de stukken ontbreekt. De documenten kunnen daarom niet bijdragen aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas, aldus verweerder.
9.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de uitkomst van het onderzoek neutraal heeft kunnen laten meewegen. Gelet op de algemene informatie die over dergelijke
8 Eiser heeft gesteld slechts te kunnen gissen naar hoe zijn vrouw achter zijn relatie met Bob is gekomen en hoe zij zou hebben geweten waar [naam 2] woonde.
9 Verklaring van onderzoek van 9 december 2021.
documenten bekend is en de overige als terecht beoordeelde tegenwerpingen heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat dergelijke documenten daarom niet kunnen bijdragen aan de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas. Eiser heeft de inhoud van de algemene informatie niet weersproken. Anders dan eiser stelt, heeft Bureau Documenten wel gekeken naar de opmaak van de documenten. Van een schending van de samenwerkingsverplichting10, zoals is geoordeeld in de door eiser aangehaalde uitspraak van zittingsplaats Haarlem11, is geen sprake. Gesteld noch gebleken is – anders dan in de aangehaalde zaak – dat meer of nader onderzoek naar de documenten mogelijk is. In die zaak ging het bovendien om een door de vreemdeling grote hoeveelheid originele documenten die in de bestuurlijke fase door de vreemdeling was overgelegd. Hoewel eiser terecht aangeeft dat hij al voor de uitvaardiging van de documenten legaal is uitgereisd, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat het pas in beroep overleggen van de documenten, bijna drie jaar na de uitvaardiging, bevreemding wekt. Niet valt in te zien waarom eiser de documenten niet eerder had kunnen overleggen. Verweerder heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat de documenten niet kunnen bijdragen aan de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas.
Slotoverwegingen
10 Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat verweerder eisers asielaanvraag terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is daarom ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
10 artikel 4 van de Richtlijn 2011/95/EU.
11 Rb. Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 9 december 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:15271.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR19415693

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.