ECLI:NL:RBDHA:2022:1644

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6568
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens niet verschijnen op gesprek en schending van inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg. Eiser had een bijstandsuitkering aangevraagd, maar deze aanvraag werd op 3 april 2019 afgewezen omdat hij niet op een gesprek was verschenen. Eiser had eerder, op 26 februari 2019, een aanvraag ingediend, maar door zijn afwezigheid op het gesprek kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Eiser stelde dat hij niet tijdig op de hoogte was gesteld van het gesprek, maar de rechtbank oordeelde dat hij voldoende gelegenheid had gehad om aan de uitnodiging gevolg te geven. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had voldaan aan zijn inlichtingen- en medewerkingsplicht, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6568

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg,

verweerder
(gemachtigde: mr. N. Mustafic).

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Participatiewet (hierna: Pw) afgewezen.
Bij besluit van 12 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2022.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, teneinde verweerder in de samenhangende procedure 19/4950 in de gelegenheid te stellen aanvullende stukken in te dienen.
Partijen hebben vervolgens toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 19 december 2018 heeft eiser een bijstandsuitkering aangevraagd. Bij besluit van 6 februari 2019 is de aanvraag afgewezen, omdat bij eiser sprake was van een onduidelijke woon- en leefsituatie. In bezwaar heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd. Het beroep hiertegen is bij uitspraak van heden ongegrond verklaard (zaaknummer 19/4950).
2. Op 26 februari 2019 heeft eiser opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd. Naar aanleiding hiervan is eiser bij brief van 25 maart 2019 uitgenodigd voor een gesprek op
3 april 2019. Eiser is niet op het gesprek verschenen. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat eiser als gevolg van het niet verschijnen onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt over zijn woon- en leefsituatie. Daardoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Met het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd.
3. In deze zaak beoordeelt de rechtbank of verweerder de aanvraag om een bijstandsuitkering terecht heeft afgewezen vanwege schending van de inlichtingen- en medewerkingsverplichting.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De te beoordelen periode loopt in dit geval van 26 februari 2019, de datum waarop eiser bijstandsuitkering heeft aangevraagd, tot en met 3 april 2019, de datum van het primaire besluit.
5. Eiser voert aan dat hij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld de aanvraag toe te lichten. Hij heeft de brief 25 maart 2019 met de uitnodiging voor het gesprek op 3 april 2019 te laat gezien en is daarom niet op het gesprek verschenen. Verweerder had hem nogmaals in de gelegenheid moeten stellen om de aanvraag toe te lichten.
6. Het gaat hier om een besluit tot afwijzing van de aanvraag of bijstand. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] (hierna: de Raad) volgt dat een aanvrager in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk moet maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandsverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de aanvrager niet aan de wettelijke inlichtingen- en medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
7. Niet in geschil is dat de brief van 25 maart 2019 op het door eiser opgegeven adres is bezorgd. Tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase op 16 juli 2019 heeft eiser verklaard dat deze brief
in ieder gevalop 1 april 2019 binnen was en dat hij de brief op 2 april 2019 heeft gelezen. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn betoog dat hij de brief te laat heeft gezien en daarom niet tijdig op het gesprek kon verschijnen. Bovendien komt het voor rekening en risico van eiser dat hij de brief van 25 maart 2019 niet eerder dan - naar gesteld - op 2 april 2019 onder ogen heeft gekregen.
8. Voor zover eiser heeft willen betogen dat het niet verschijnen op het gesprek hem niet kan worden verweten, slaagt deze stelling niet. Immers, eiser heeft enkel gesteld dat hij de brief pas op 2 april 2019 heeft gelezen en heeft daarbij niet uitgelegd waarom hij niet op het gesprek kon verschijnen. Ook heeft hij niet uitgelegd waarom hij pas op 3 april 2019 telefonisch contact heeft opgenomen met verweerder. Aan de eerst ter zitting ingenomen stelling dat eiser pas op 3 april 2019 kennis heeft genomen van de brief van 25 maart 2019 gaat de rechtbank overigens voorbij gelet op de onder 8 vermelde verklaringen van eiser. Onder deze omstandigheden was verweerder daarom niet gehouden eiser nogmaals uit te nodigen voor een gesprek, omdat verondersteld mag worden dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om aan de uitnodiging gevolg te geven of om uitstel te vragen.
9. Nu eiser, zonder bericht van verhindering, niet op de afspraak van 3 april 2019 is verschenen, heeft hij niet voldaan aan de op hem rustende inlichtingen- en medewerkingsplicht. Daardoor is de onduidelijkheid over zijn woon- en leefsituatie blijven bestaan en kon verweerder als gevolg daarvan niet vaststellen of eiser recht had op een bijstandsuitkering. De aanvraag van eiser is dan ook terecht afgewezen.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van F.J.M. van den Berg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 20 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2018:873.