ECLI:NL:RBDHA:2022:1639

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
20_3857
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd wegens schending inlichtingenplicht onder de Participatiewet, zonder dringende redenen om van boete af te zien

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Leiden. De eiser ontving vanaf 2 mei 2016 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). In 2018 heeft de gemeente het recht op bijstand van eiser herzien, teruggevorderd en beëindigd, omdat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door niet tijdig en volledig de gevraagde gegevens, zoals bankafschriften, te verstrekken. Hierop volgde een boete van € 5.530,- die eiser aanvecht.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de boete, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 22 december 2021 heeft eiser aangevoerd dat hij vanwege zijn psychische situatie geen verwijt kan worden gemaakt van de schending van de inlichtingenplicht en dat er dringende redenen zijn om van de boete af te zien. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gestelde psychische problematiek niet met stukken is onderbouwd en dat er geen onaanvaardbare sociale of financiële consequenties zijn aangetoond die aanleiding geven om van de boete af te zien.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden en dat er geen dringende redenen zijn om de boete niet op te leggen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3857

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] ,

eiser,
gemachtigde: mr. S.O. Zengin-Epozdemir,
en

het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Leiden,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2019 (primair besluit) is een boete aan eiser opgelegd van € 5.530,-.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het besluit van 14 april 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Het beroep is via skype op zitting behandeld op 22 december 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder was met kennisgeving afwezig. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser ontving vanaf 2 mei 2016 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Bij besluiten van 4 en 6 december 2018 is het recht op bijstand herzien, teruggevorderd en beëindigd (per 22 november 2018). Verweerder stelt zich in die besluiten op het standpunt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door de door verweerder gevraagde gegevens (bankafschriften) niet tijdig en volledig te verstrekken.
Het recht op bijstand kon daardoor niet worden vastgesteld. Het tegen die besluiten gemaakte bezwaar is bij besluit van 22 mei 2019 ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank van 13 mei 2020 (SGR 19/4234) ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak is hoger beroep ingesteld. Daarop is nog niet beslist.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser vanwege de onder 1 bedoelde schending van de inlichtingenplicht een boete opgelegd van € 5.530,-. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door de onder 1 genoemde redenen.
3. Eiser heeft daartegen aangevoerd dat verweerder op grond van artikel 18a, zevende lid, van de Pw van het opleggen van een boete moet afzien omdat sprake is van dringende redenen, die gelegen zijn in zijn psychische situatie. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt. Dringende redenen als hiervoor bedoeld moeten zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties van de boete voor eiser. Het moet gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden (ECLI:NL:CRVB:2020:490). De gestelde psychische problematiek is niet met stukken onderbouwd, zodat op grond hiervan niet kan worden geoordeeld dat sprake is van dringende redenen als hiervoor bedoeld. Ook in wat eiser overigens heeft aangevoerd liggen geen dringende redenen besloten. Deze grond faalt daarom.
4. Eiser heeft daarnaast aangevoerd dat hem geen verwijt treft van de schending van de inlichtingenplicht. Vanwege zijn psychische problemen neemt hij irrationele beslissingen, met als gevolg dat hij regels omtrent de bijstand overtreedt. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt. Eiser bestrijdt niet dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden maar stelt dat hem daarvan geen verwijt te maken valt. Nu eiser het bestaan en de ernst van de gestelde psychische problematiek niet met stukken heeft onderbouwd, faalt ook deze grond.
5. Tegen de hoogte van de boete zijn geen gronden gericht, zodat dit onbesproken blijft.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van
W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2022.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het niet mee eens bent met deze uitspraak.