ECLI:NL:RBDHA:2022:1638
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Stopzetting bijstandsuitkering wegens gegrond vermoeden van geen recht op bijstandsuitkering
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die bezwaar had gemaakt tegen een uitkeringsspecificatie van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De verzoeker had een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet, maar de uitkering was stopgezet op grond van een gegrond vermoeden dat hij geen recht meer had op een (volledige) bijstandsuitkering. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 2 februari 2022, waarbij de gemachtigden van beide partijen via een beeldverbinding deelnamen en de verzoeker telefonisch werd gehoord.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. Tevens is het beroep van de verzoeker op betalingsonmacht voor het griffierecht toegewezen, waardoor hij geen griffierecht hoeft te betalen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, gezien de acute financiële nood van de verzoeker. De voorzieningenrechter heeft vervolgens de rechtmatigheid van de stopzetting van de bijstandsuitkering beoordeeld.
De voorzieningenrechter concludeert dat de specificatie van de uitkering van december 2021 voor het eerst een inhoudelijke wijziging in de uitkering met zich meebracht, waardoor deze als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende grondslag was voor de stopzetting van de bijstandsuitkering, gezien de bevindingen van een huisbezoek en de verklaringen van de verzoeker. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.