ECLI:NL:RBDHA:2022:16279

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2022
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
NL22.20673
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiser, van Marokkaanse nationaliteit, beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die hem is opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet is gehoord met een beëdigde tolk in de Arabisch Marokkaanse taal, maar concludeert dat dit gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring, omdat er geen bewijs is dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad. De rechtbank overweegt dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn en dat verweerder terecht heeft gesteld dat er geen minder dwingende maatregel kan worden toegepast. Eiser heeft ook niet aangetoond dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van H.B. Slot - Akkerman, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20673

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

gemachtigde: mr. Y. ten Cate.

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek is ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie aan het dossier toe te voegen. Dit heeft verweerder op 21 oktober 2022 gedaan en op 24 oktober 2022 heeft eiser hierop gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek, met toestemming van partijen, zonder nadere zitting op 25 oktober 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser stelt dat hij niet is gehoord met een tolk in de Arabisch Marokkaanse taal. Eiser stelt dat hij is gehoord in een vreemde taal en dat de maatregel reeds daarom niet gehandhaafd kan blijven. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 oktober 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:11801).
3.1
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 10 oktober 2022 volgt dat tijdens het gehoor voorafgaande aan het opleggen van de maatregel van inbewaringstelling gebruik is gemaakt van een niet-beëdigde tolk in de Arabisch Marokkaanse taal. Blijkens dit proces-verbaal heeft eiser verklaard dat hij de tolk in de Arabisch Marokkaanse taal goed verstaat. Evenmin volgt uit het proces-verbaal dat tijdens het gehoor sprake is geweest van misverstanden in de communicatie met de tolk. In hetgeen eiser aanvoert ziet de rechtbank geen reden tot twijfel aan dit op ambtseed opgemaakte proces-verbaal.
In het proces-verbaal heeft verweerder echter niet toegelicht waarom geen beëdigde tolk in de Arabisch Marokkaanse taal beschikbaar was en waarom er niet met het gehoor kon worden gewacht totdat er wel een beëdigde tolk beschikbaar was. Daarmee is niet voldaan aan het motiveringsvereiste. Dit gebrek leidt echter niet tot onrechtmatigheid van de bewaring. Voornoemd gebrek maakt de maatregel eerst onrechtmatig indien de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat eiser in zijn belang is geschaad, voor zover geen gebruik is gemaakt van een beëdigde tolk bij het gehoor op 10 oktober 2022. Zoals hiervoor reeds is overwogen is niet gebleken dat eiser de verbalisant tijdens het gehoor niet goed heeft begrepen en dat hij in verband daarmee zijn verklaringen niet goed naar voren heeft kunnen brengen. Ook blijkt uit het proces-verbaal van gehoor niet – zoals ook hierboven is vermeld – dat anderszins sprake is geweest van communicatieproblemen. Eiser heeft ook op de zitting niet geconcretiseerd wat hij niet naar voren heeft kunnen brengen. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek.
Verder blijkt uit het proces-verbaal dat verweerder eiser ten aanzien van de op te leggen maatregel van bewaring bij aanvang van het gehoor heeft medegedeeld dat hij eventuele bijzondere feiten of omstandigheden met betrekking tot zijn persoonlijke belangen kan aanvoeren die tot het oordeel kunnen leiden dat in zijn geval met toepassing van een lichter middel moet worden volstaan. Eiser is echter tijdens het gehoor op eigen initiatief vertrokken uit het gesprek en heeft geen verdere vragen willen beantwoorden. Dit komt voor rekening en risico van eiser en geeft er geen blijk van dat eiser de mogelijkheid is ontnomen zijn zienswijze te geven op de maatregel van bewaring. Gelet hierop bestaat evenmin grond voor het oordeel dat de maatregel onzorgvuldig is voorbereid. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser heeft de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde zware grond onder 3c en de lichte gronden niet betwist. Deze gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te dragen. Hetgeen eiser tegen de overige gronden heeft aangevoerd hoeft daarom geen bespreking.
5. Eiser stelt dat verweerder met een lichter middel, zoals een meldplicht, had kunnen volstaan.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. Er zijn voldoende gronden aanwezig om de maatregel van bewaring te dragen, waarmee vaststaat dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat aan eiser reeds eerder een meldplicht is opgelegd en eiser vervolgens met onbekende bestemming is vertrokken.
6. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Uit de site van Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) blijkt dat een laissez passer (lp) eerst wordt afgegeven als vluchtgegevens bekend zijn. Verweerder moet dus eerst een vlucht boeken voordat een lp kan worden verkregen. Als er geen vlucht is geboekt wordt er geen lp afgegeven. Verweerder is niet daadwerkelijk bezig met uitzetting.
6.1
Uit het verhandelde ter zitting en het schrijven van verweerder van 21 oktober 2022 blijkt dat voor eiser een lp-traject is opgestart. Verweerder stelt dat voor eiser geen vlucht kan worden geboekt totdat de identiteit en nationaliteit van eiser vaststaan. Daar is het lp-traject voor. Als de identiteit en nationaliteit vaststaan, kan een vlucht worden geboekt.
6.2
De rechtbank stelt voorop dat op eiser een vertrekplicht rust en dat het derhalve aan hem is om daar invulling aan te geven. Uit het dossier blijkt niet dat eiser serieuze inspanningen heeft verricht om aan deze verplichting te voldoen. Eiser heeft tot op heden geen contact gehad met de autoriteiten van Marokko om daar te vragen aan hem vervangende reisdocumenten te verstrekken.
De rechtbank stelt verder vast dat verweerder op 17 oktober 2022 heeft geprobeerd een vertrekgesprek met eiser te voeren, maar dat eiser heeft geweigerd naar het gesprek te komen. Ook heeft verweerder een traject opgestart om voor eiser een lp te verkrijgen. Verweerder is hierbij afhankelijk van de Marokkaanse autoriteiten en verweerder mag dit proces vooralsnog afwachten. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiser het proces kan bespoedigen door zelf contact te zoeken met de Marokkaanse autoriteiten, dan wel zelf documenten aan te leveren. Verder komt het de rechtbank niet onlogisch voor dat de identiteit en nationaliteit van eiser eerst moet worden vastgesteld in het lp-traject, voordat voor hem een vlucht kan worden geboekt en de daadwerkelijke lp kan worden afgegeven. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend gehandeld. Eisers beroepsgrond slaagt niet.
7. Tot slot is de rechtbank ten aanzien van de ambtshalve toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van oordeel dat, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, de toepassing noch de tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de wet. De termijnen van artikel 94, eerste, vierde en vijfde lid, van de Vw zijn in acht genomen. Ook anderszins ziet de rechtbank geen reden om de maatregel van bewaring onrechtmatig dan wel onredelijk bezwarend te achten.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van
H.B. Slot - Akkerman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.