ECLI:NL:RBDHA:2022:16260

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1070
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtstreeks beroep tegen besluit op handhavingsverzoeken met betrekking tot horecagelegenheden in Den Haag

Op 28 november 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser rechtstreeks beroep heeft ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag met betrekking tot handhavingsverzoeken. Eiser had in augustus 2021 handhavingsverzoeken ingediend met betrekking tot verschillende horecagelegenheden in Den Haag, waarbij hij zich beklaagde over muziekoverlast en andere overtredingen van de regelgeving. De rechtbank oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders ten onrechte had ingestemd met het rechtstreeks beroep, omdat er geen sprake was van een uitputtende gedachtewisseling tussen partijen. De rechtbank benadrukte dat de bestuursrechter concrete besluiten per bestuursorgaan beoordeelt en dat eiser zich niet tot de juiste bestuursorganen had gericht. De rechtbank heeft bepaald dat het beroepschrift van eiser als bezwaarschrift behandeld dient te worden en dat het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- door verweerder vergoed moet worden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1070 BESLU

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: D. Khougiani).

Procesverloop

Verweerder heeft het bezwaar van eiser van 24 januari 2021 (lees: 2022) tegen het besluit van 15 december 2021 als rechtstreeks beroep doorgezonden naar de rechtbank.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.1.
Eiser, die woont aan de [adres 6] te [plaatsnaam] , heeft bij e-mailbericht van
13 augustus 2021 (09:38 uur) aan de gemeente [plaatsnaam] een handhavingsverzoek (I) gedaan met betrekking tot de horecagelegenheden [bedrijfsnaam 1] en Restaurant [bedrijfsnaam 2] en eventuele overige gelegenheden aan [straatnaam] te [plaatsnaam] . Dit betreft muziekoverlast. [1]
1.2.
Eiser heeft bij e-mailbericht van 13 augustus 2021 (18:53 uur) een uitgebreid handhavingsverzoek (II) ingediend, dat volgens hem “de bevoegdheid van de burgemeester, verweerder en de ODH” betreft, met betrekking tot de horecagelegenheden Café [bedrijfsnaam 3] ( [adres 1] ), Eetcafé [bedrijfsnaam 4] ( [adres 2] ), Café [bedrijfsnaam 5] ( [adres 3] ), [bedrijfsnaam 6] - ( [adres 4] ) en Restaurant [bedrijfsnaam 2] ( [adres 5] ) te [plaatsnaam] . Dit betreft 31 punten met betrekking tot het al dan niet hebben van een vergunning [2] , het overtreden van de betreffende regelgeving, (geluid)hinder van bezoekers en bij het opruimen van de terrassen, illegaal geplaatst straatmeubilair, reclamebord en boom. Voorts heeft eiser verzocht om de exploitatievergunningen aan te passen en maatregelen te treffen terzake de belemmering van vrije doorgang van hulpdiensten.
1.3.
Bij brief van 23 augustus 2021 heeft de Omgevingsdienst Haaglanden (ODH), namens het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (verweerder), eiser meegedeeld dat de ODH bevoegd is ter zake van overtredingen van de Wet milieubeheer en van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De ODH zal in het kader van verzoek I onderzoek doen naar
- overlast van muziekgeluid van [bedrijfsnaam 5] en Restaurant [bedrijfsnaam 2] . Voor het overige wordt dit verzoek onvoldoende concreet geacht.
In het kader van verzoek II zal de ODH onderzoek doen naar
- de geluidsoverlast na 23.00 uur van het opruimen van de terrassen van de vijf betrokken horecagelegenheden.
De overige verzoeken om handhaving zullen door de gemeente worden afgehandeld.
1.4.
Bij brief aan eiser van 22 september 2021 heeft verweerder het vorenstaande herhaald en benadrukt dat de gemeente Den Haag bevoegd is ter zake van het woon- en leefklimaat en het behandelen van bezwaarschriften. Uiterlijk op 1 december 2021 volgt een besluit op de handhavingsverzoeken, voor zover verweerder, daartoe bevoegd is.
Bij besluit van 25 november 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de brief van 22 september 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze brief geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Het betreft een procedurele brief over de (verdere) behandeling van het handhavingsverzoek en geen (gedeeltelijke) afwijzing daarvan.
Dit besluit staat in rechte vast.
1.5.
Bij besluit van 15 december 2021 heeft de ODH namens verweerder meegedeeld dat het handhavingsverzoek I en het handhavingsverzoek II terzake van de punten 5, 9, 16, 23 en 29 onder zijn bevoegdheid valt. Er is onderzoek ingesteld. De verzoeken worden afgewezen.
Eiser heeft bij brief van 24 januari 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verweerder verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep.
Bij brief van 7 februari 2022 heeft verweerder de rechtbank meegedeeld in te stemmen met rechtstreeks beroep en dit bezwaar van 24 januari 2022 doorgezonden naar de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
2. Het besluit van 15 december 2021 is een primair besluit. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb dient tegen dat besluit eerst een bezwaarschrift te worden ingediend. Een andersluidende opvatting zou tekort doen aan het uitgangspunt van de Awb dat, alvorens de rechter om een oordeel gevraagd kan worden, eerst in de bezwaarschrift-procedure een heroverweging dient plaats te vinden. [3]
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft ingestemd met rechtstreeks beroep. In bezwaar is een enkele grond aangevoerd en eiser heeft, hoewel hem een termijn is gegund, geen aanvullende gronden ingediend bij de rechtbank. Dat verweerder een verweerschrift heeft ingediend, maakt in dit geval niet dat sprake is van een zodanige uitputtende gedachtewisseling tussen partijen dat de bezwaarschriftprocedure daaraan weinig of niets meer kan toevoegen.
Van belang is voorts dat eiser met zijn verzoeken van 13 augustus 2021 (I en II) een omvangrijk handhavingsverzoek heeft gedaan met betrekking tot vijf horecagelegenheden aan [straatnaam] te [plaatsnaam] . De bestuursrechter beoordeelt concrete besluiten per bestuursorgaan op een bepaald rechtsgebied aan de hand van afzonderlijke regelgeving en niet een allesomvattende situatie zoals door eiser is voorgelegd.
Het betreft hier verschillende regelgeving, waaruit voortvloeit dat verschillende bestuursorganen binnen de gemeente Den Haag bevoegd zijn. De rechtbank stelt vast dat eiser zich in het algemeen tot de gemeente Den Haag heeft gericht en niet tot de afzonderlijke bestuursorganen en dat de bestuursorganen eiser telkens meedelen dat de verzoeken voor het overige door de gemeente zullen worden afgehandeld. Daarmee ontstaat onduidelijkheid voor eiser over tot welk bestuursorgaan hij zich voor welk onderwerp moet wenden. De overige zaken van eiser (SGR 21/5701 BESLU en SGR 21/6911 BESLU, waarin heden uitspraak wordt gedaan) die voortvloeien uit dezelfde of vergelijkbare handhavingsverzoeken, worden eveneens door de rechtbank doorgezonden naar de verschillende bestuursorganen binnen de gemeente Den Haag ter behandeling als bezwaar. Gelet op al het vorenstaande zal de rechtbank bepalen dat verweerder het beroepschrift van
24 januari 2022 tegen het besluit van 15 december 2021 dient te behandelen. Nu verweerder reeds in het bezit is van de betreffende gedingstukken, zal de rechtbank dit niet opnieuw toezenden en volstaan met deze mededeling.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
4. Aangezien verweerder ten onrechte heeft ingestemd met rechtstreeks beroep, bepaalt de rechtbank met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt. [4]

Beslissing

De rechtbank
- bepaalt dat het beroepschrift van 24 januari 2022 door verweerder in behandeling dient te worden genomen als bezwaarschrift tegen het besluit van
15 december 2021;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dit verzoek is beschreven in de brief van 23 augustus 2021 (zie bij 1.3.)
2.Omgevingsvergunning dan wel vergunning op grond van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag (APV)
3.Uitspraak van de Afdeling van 18 oktober 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BO2903), r.o. 2.3.
4.Artikel 8:54a van de Awb, aantekening 3, Tekst & Commentaar Awb 12e druk