Op 28 november 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen het niet tijdig beslissen op zijn handhavingsverzoek van 13 augustus 2021. Dit verzoek had betrekking op vijf horecagelegenheden in Den Haag, waarbij verzoeker stelde dat er geen vrije doorgang voor hulpdiensten gegarandeerd kon worden door de aanwezigheid van terrassen. De voorzieningenrechter overweegt dat voor het treffen van een voorlopige voorziening sterke twijfel aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit en een zwaarwegend spoedeisend belang vereist zijn.
De voorzieningenrechter constateert dat de verzoeker geen spoedeisend belang heeft aangetoond, aangezien de betrokken verweerders geen overtredingen of overlast hebben geconstateerd. Verweerder I heeft het verzoek om handhaving afgewezen op 3 november 2021, en verweerder II op 21 december 2021, waarbij beide verweerders hebben aangegeven dat er geen noodzaak was voor handhavend optreden. De voorzieningenrechter heeft ook vastgesteld dat er afspraken bestaan over de toegang van hulpdiensten tot de betreffende straat en dat verzoeker deze afspraken niet heeft betwist.
Uiteindelijk komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen, omdat er geen evident onrechtmatig besluit is vastgesteld. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan geen hoger beroep tegen worden ingesteld.