ECLI:NL:RBDHA:2022:1618

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
NL21.13613
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en de beoordeling van de veiligheidssituatie in Libië met betrekking tot gedwongen rekrutering door gewapende milities

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Libische man, heeft in Nederland asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van eiser tegen het bestreden besluit van de staatssecretaris. Eiser stelt dat hij vreest voor gedwongen rekrutering door gewapende milities bij terugkeer naar Libië, maar de rechtbank oordeelt dat deze vrees niet geloofwaardig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veiligheidssituatie in Libië niet zodanig is dat er sprake is van een 15c-situatie volgens de Kwalificatierichtlijn. De rechtbank heeft verwezen naar verschillende ambtsberichten en reisadviezen die de conclusie ondersteunen dat er geen grootschalig, willekeurig en wijdverspreid geweld in Libië is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.13613

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

ProcesverloopBij besluit van 29 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2021 op zitting behandeld te Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Jafoute. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting niet gesloten om verweerder in de gelegenheid te stellen een nader standpunt schriftelijk in te dienen.
Bij brief van 24 november 2021 heeft verweerder van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Bij brief van 7 december 2021 heeft eiser een reactie op het standpunt van verweerder ingediend.
Bij bericht van 15 december 2021 heeft de rechtbank verweerder verzocht een nader standpunt kenbaar te maken naar aanleiding van eisers reactie.
Bij brief van 23 december 2021 heeft verweerder een nader standpunt ingediend.
Op 28 januari 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Libische nationaliteit te bezitten. Op 15 april 2018 heeft hij voor het eerst een asielaanvraag ingediend in Nederland. Op 19 april 2018 is eiser met onbekende bestemming vertrokken zonder de beslissing op zijn aanvraag af te wachten. Bij besluit van 19 juni 2018 heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland daarvoor verantwoordelijk is.
2. Op 8 januari 2020 heeft eiser een tweede asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft Libië in 2011 verlaten vanwege de oorlog en het gebrek aan veiligheid aldaar. Doordat eisers huis bij een bombardement is verwoest, is hij dakloos geworden. Eiser vreest bij terugkeer gerekruteerd te worden door gewapende milities.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw. [1] De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser acht verweerder geloofwaardig, evenals de oorlogssituatie en het gebrek aan veiligheid in Libië. Dat eiser vreest voor gewapende milities acht verweerder echter niet geloofwaardig, omdat eiser nimmer benaderd is door dergelijke milities en niet valt in te zien waarom hij bij terugkeer naar Libië onder de aandacht zal vallen van milities.
4. Op wat eiser daartegen aanvoert, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De veiligheidssituatie in Libië
5. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat in Libië sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. [2] Eiser verwijst daarbij naar het reisadvies van het ministerie van Buitenlandse Zaken over Libië van 27 oktober 2021 (hierna: het reisadvies), waaruit volgens eiser blijkt dat de veiligheidssituatie in Libië is verslechterd sinds het in september 2021 uitgebrachte algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Libië (hierna: algemeen ambtsbericht van 2021).
6. Uit vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie [3] en de Afdeling [4] volgt dat de beoordeling of sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn (hierna: 15c-situatie) alleen ziet op de vraag of de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat iedere burger die terugkeert naar dat land of gebied, louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op ernstige schade. [5] Individuele omstandigheden, dat wil zeggen wat een vreemdeling persoonlijk is overkomen volgens zijn asielrelaas, spelen geen rol bij de beoordeling of sprake is van een 15c-situatie. Wel van belang is of de bij het gewapend conflict betrokken partijen zich richten tegen burgers, dan wel vechten op een manier die het risico op willekeurige burgerslachtoffers vergroot. Ook is van belang of de geweldpleging wijdverspreid is en of het gewapend conflict al dan niet beperkt is tot bepaalde gebieden. Verder is van belang of er al dan niet een veiligheidsstructuur aanwezig is en hoeveel burgers slachtoffer zijn geworden van het geweld dan wel als gevolg daarvan ontheemd zijn geraakt. [6]
7. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in Libië geen sprake is van een 15c-situatie. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verweerder gewezen op de algemene ambtsberichten van 2020 en 2021 en de brieven van verweerder aan de Tweede Kamer van 30 juni 2020 [7] en 14 december 2021. [8] Zoals verweerder in de brief van 30 juni 2020 heeft opgemerkt, blijkt uit het algemeen ambtsbericht van 2020 dat het aantal burgerslachtoffers in 2020 weliswaar is gestegen ten opzichte van voorgaande jaren, maar dat het aantal slachtoffers, afgezet tegen de totale bevolking in Libië, beperkt is gebleven en dat het openbaar leven in Tripoli voor het grootste deel heeft kunnen doorgaan. [9] Uit het algemeen ambtsbericht van 2021 blijkt niet dat het aantal burgerslachtoffers is gestegen ten opzichte van 2020. Wel blijkt daaruit dat de ontwikkelingen in Libië na het verschijnen van het algemeen ambtsbericht van 2020 werden gedomineerd door een staakt-het-vuren waarmee het offensief op Tripoli en op andere delen in noordwestelijk Libië ten einde kwam en dat het vredes- en staatsvormingsproces in Libië na jaren van geweld in een versnelling kwam. [10] Gelet hierop heeft verweerder terecht geconcludeerd dat geen sprake is van grootschalig, willekeurig en wijdverspreid geweld in Libië. Het reisadvies waar eiser naar heeft verwezen leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat het reisadvies bedoeld is voor Nederlandse onderdanen die naar Libië willen reizen en niet is opgesteld ten behoeve van beoordelingen van asielaanvragen. De rechtbank is bovendien met verweerder van oordeel dat uit het reisadvies niet volgt dat de situatie in Libië dusdanig verslechterd en ernstig is, dat de hoge drempel van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn wordt gehaald. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Vrees voor gewapende milities
8. Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat hij bij terugkeer naar Libië een reëel risico op ernstige schade loopt vanwege gedwongen rekrutering door gewapende milities. Eiser is een jonge kwetsbare man, omdat hij alles heeft verloren door een bombardement. Wat hij in het verleden al dan niet heeft meegemaakt, staat los van wat hem bij terugkeer staat te wachten, aldus eiser.
9. Verweerder heeft niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser vreest voor rekrutering door gewapende milities bij terugkeer naar Libië. Weliswaar wijst eiser er terecht op dat de omstandigheid dat hij in het verleden niet is gerekruteerd niet maakt dat rekrutering bij terugkeer niet mogelijk is, maar daarmee heeft hij nog niet aannemelijk gemaakt dat er een reëel risico bestaat dat hij bij terugkeer te maken zal krijgen met gedwongen rekrutering. Verweerder heeft van belang mogen achten dat noch uit de bronnen waarnaar eiser in zijn zienswijze heeft verwezen, noch uit het algemeen ambtsbericht van 2021 blijkt dat iedere mannelijke Libiër wordt gerekruteerd door gewapende milities. Uit het algemeen ambtsbericht van 2021 volgt daarentegen wel dat geen sprake meer is van waanzin in rekrutering, waarvan tijdens de vorige verslagperiode [11] nog wel sprake was. De omstandigheid dat onduidelijkheid bestaat over de wijze van rekrutering, betekent niet dat juist eiser voor rekrutering moet vrezen. Dit volgt ook niet uit de omstandigheid dat eiser een vijfendertigjarige man is die eerder dakloos is geraakt. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat de informatie uit het algemeen ambtsbericht betrekking heeft op niet-gedwongen rekrutering van kansarme jonge mannen en dat eiser niet zonder meer tot die categorie kan worden gerekend. Deze beroepsgrond slaagt daarom ook niet.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr.W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Richtlijn 2011/95/EU.
3.Met name: het arrest van 17 februari 2009 in de zaak
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Onder andere de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:915.
6.Uitspraak van de Afdeling van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4200.
7.Kamerstukken II 2019/20, 19 637, nr. 2637.
8.Kamerstukken II 2021/22, 19 637, nr. 2804.
9.Algemeen ambtsbericht Libië van mei 2020, pagina 18.
10.Algemeen ambtsbericht Libië van september 2021, pagina 7.
11.De verslagperiode van het algemeen ambtsbericht van mei 2020: april 2019 tot en met mei 2020.