ECLI:NL:RBDHA:2022:1615

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
NL22.1872
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage – van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en terugkeerbevel in vreemdelingenrechtelijke procedure met betrekking tot Nigeriaanse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse eiser. De eiser was in vreemdelingenbewaring gesteld op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, na een bevel tot terugkeer dat op 16 december 2021 was gegeven. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen de maatregel van bewaring behandeld, waarbij eiser via telehoren vanuit het detentiecentrum Rotterdam werd gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de noodzakelijke documenten voor de terugkeer van eiser naar Italië voorhanden waren of binnenkort beschikbaar zouden zijn. De gemachtigde van eiser voerde aan dat er onvoldoende voortvarendheid was in de overdracht naar Italië en dat eiser niet kon terugkeren omdat hij beschikbaar moest blijven voor zijn zaak in Nederland. De rechtbank oordeelde echter dat de weigering van eiser om mee te werken aan een PCR-test, die noodzakelijk was voor de overdracht, voor zijn eigen rekening kwam. De rechtbank concludeerde dat er voldoende zicht op overdracht naar Italië was en dat de maatregel van bewaring rechtmatig was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1872

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B.A. Zevenbergen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 18 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is gehoord door middel van telehoren vanuit het detentiecentrum Rotterdam en werd daar bijgestaan door zijn gemachtigde. Omdat er geen tolk aanwezig was, heeft de rechtbank de behandeling van het beroep ter zitting met toestemming van eiser en zijn gemachtigde voortgezet, en de motivering van partijen in de Engelse taal voor eiser mondeling samengevat. Tevens heeft eiser in het Engels zijn standpunt naar voren gebracht. Verweerder heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat de voor terugkeer van eiser noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnenkort voorhanden zijn, namelijk een Italiaanse verblijfsvergunning op grond van asiel, een Italiaanse identiteitskaart en een Italiaans vluchtelingenpaspoort. Verweerder acht een lichter middel voor de daadwerkelijke effectuering van het vertrek niet aangewezen.
2. De gemachtigde van eiser voert aan dat er sprake is geweest van een vreemdelingrechtelijk en strafrechtelijk voortraject waar vanuit eiser is overgedragen aan de AVIM. Omdat eiser een status heeft in Italië zijn de gronden van artikel 12 van de Vw 2000 van toepassing op de inbewaringstelling. De gemachtigde van eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de overdracht werkt en dat het zicht op overdracht binnen een redelijke termijn ontbreekt. Eiser is op 4 februari 2022 in vreemdelingenbewaring gesteld en pas op 8 februari 2021 heeft verweerder, terwijl er een reisdocument voorhanden is, een vlucht aangevraagd. Verder volgt uit het dossier dat eiser de PCR-test heeft geweigerd. Eiser heeft in het detentiecentrum gehoord dat het weigeren van de test leidt tot vertraging en tot opheffing van de inbewaringstelling. Verder vraagt de gemachtigde van eiser zich af wat het beleid is ten opzichte van Italië met betrekking tot het zicht op overdracht. Eiser voert tot slot ter zitting aan dat hij niet terug kan naar Italië, omdat hij beschikbaar moet blijven voor zijn zaak in Nederland. Hij mag drie maanden in Nederland zijn en is hier gekomen als toerist. Indien hij wordt overgedragen zou hij graag zijn telefoons en overige bezittingen terug willen.
3. Verweerder stelt dat eiser op 16 december 2021 een bevel tot terugkeer heeft gekregen. Eiser heeft hier niet aan voldaan door niet zelfstandig terug te keren naar Italië. Verweerder heeft eiser in vreemdelingenbewaring gesteld nu een lichter middel niet heeft geleid tot terugkeer naar Italië. Verder stelt verweerder dat voldoende voortvarend is gehandeld, nu binnen vier dagen na de inbewaringstelling een vlucht is aangevraagd. Het weigeren van de PCR-test komt voor rekening en risico van eiser. Van hem mag worden verwacht dat hij meewerkt aan de test omdat dit binnen de reikwijdte van de meewerkplicht valt. Verder stelt verweerder ten aanzien van het zicht op overdracht dat het luchtruim van Italië niet is gesloten, er vinden vluchten plaats en Italië vraagt om een negatieve PCR-test. Tot slot kan eiser zich voor wat betreft zijn bezittingen wenden tot zijn regievoerder in het detentiecentrum.
4. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is of er ten tijde van het opleggen van de maatregel van bewaring voor de terugkeer noodzakelijke bescheiden voorhanden waren, dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn. Het rechtsvermoeden dat de openbare orde de inbewaringstelling vorderde, is evenmin door eiser betwist. Ook is onbetwist dat eiser weigert om zich, al dan niet gefaciliteerd, naar Italië te begeven, terwijl hij daartoe wel verplicht is. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank ook geen aanleiding hoeven zien om een lichter middel op te leggen, nu uit de door verweerder gegeven motivering in de maatregel en ter zitting voldoende blijkt dat in dit geval een lichter middel niet doeltreffend is toe te passen.
4.1.
De rechtbank ziet in wat (de gemachtigde van) eiser aanvoert voorts geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk zicht op overdracht bestaat. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat Italië vluchten accepteert en dat er Dublinoverdrachten plaatsvinden. Verweerder heeft ook voldoende voortvarend gehandeld door binnen vier dagen na inbewaringstelling een vlucht aan te vragen. Dat eiser, indien er direct een vlucht was geboekt mogelijk niet de PCR-test had geweigerd, is een hypothetische situatie die niet maakt dat verweerder nog sneller moet handelen. Dat eiser niet wenst mee te werken aan de voor een overdracht noodzakelijke PCR-test is naar het oordeel van de rechtbank een omstandigheid die voor zijn rekening en risico komt. Weliswaar kan eiser niet verplicht worden een PCR-test te ondergaan, echter rust op eiser volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wel de plicht om volledige en actieve medewerking te verlenen aan de uitzetting (zie de uitspraak van 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85).
4.2.
Tot slot overweegt de rechtbank dat de (niet onderbouwde) stelling van eiser dat hij niet terug kan naar Italië omdat hij beschikbaar moet blijven voor zijn zaak in Nederland en dat hij drie maanden in Nederland zou mogen blijven, geen redenen zijn die de maatregel van bewaring onrechtmatig maken. Aan eiser is een terugkeerbevel uitgereikt. De stelling over eisers bezittingen beschouwt de rechtbank niet als een beroepsgrond maar als een punt van overleg tussen partijen.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage – van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na de datum van bekendmaking.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.