ECLI:NL:RBDHA:2022:16109

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
AWB 22/6772
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Zwitserland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van twee Eritrese verzoekers. De verzoekers hadden bezwaar gemaakt tegen hun voorgenomen uitzetting naar Zwitserland, waar zij asiel hadden aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder besloten om de aanvragen van de verzoekers niet in behandeling te nemen, omdat Zwitserland verantwoordelijk was voor de behandeling van hun asielverzoeken op basis van de Dublinverordening. De verzoekers stelden dat de overdrachtstermijn was verstreken, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de termijn pas op 9 november 2022 afliep, waardoor de uitzetting nog steeds mogelijk was. De rechtbank verwierp de argumenten van de verzoekers en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, zonder dat er een openbare zitting plaatsvond. De uitspraak benadrukte dat de verzoekers niet in strijd met het verbod van refoulement zouden worden uitgezet en dat de staatssecretaris zich aan de voorwaarden had gehouden. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/6772
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 november 2022 in de zaak tussen

[naam] ,

geboren op [geboortedatum]
van Eritrese nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
en
[naam 1],
geboren op [geboortedatum] ,
van Eritrese nationaliteit
V-nummer: [nummer]
mede namens hun minderjarige kinderen:
[naam 2], geboren op [geboortedatum] , V-nummer: [nummer]
[naam 3], geboren op [geboortedatum] , V-nummer: [nummer]
[naam 4], geboren op [geboortedatum] , V-nummer: [nummer]
gezamenlijk te noemen: verzoekers
(gemachtigde: mr. W. Spijkstra)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluiten van 23 september 2022 heeft verweerder de aanvragen van verzoekers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoekers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen staan bekend onder zaaknummers NL22.19146 en NL22.19148. De eerder ingediende verzoeken om een voorlopige voorziening, bekend onder zaaknummers NL22.19147 en NL22.19149, hebben zij op 2 november 2022 ingetrokken.
Op 7 november 2022 heeft de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) aan verzoekers meegedeeld dat zij op 9 november 2022 zullen worden uitgezet naar Zwitserland.
Op 7 november 2022 hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen de feitelijke uitzetting. Ook hebben zij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek staat bekend onder zaaknummer AWB 22/6772.
Verweerder heeft op 8 november 2022 een reactie aan de rechtbank doen toekomen.
Bij uitspraak van heden heeft de rechtbank de beroepen (NL22.19146 en NL22.19148) ongegrond verklaard.
In verband met het spoedeisende karakter van dit verzoek om een voorlopige voorziening heeft een openbare behandeling van het verzoek niet plaatsgevonden.

Overwegingen

1.1
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2
Verweerder heeft eerder genoemde besluiten van 23 september 2022 gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 4 mei 2022 bij Zwitserland een verzoek om terugname van verzoekers gedaan. De autoriteiten van Zwitserland hebben het verzoek bij brief gedateerd 6 mei 2022 geaccepteerd en deze brief op 9 mei 2022 aan verweerder doen toekomen.
1.3
Bij uitspraak van vandaag heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard. Dat betekent dat verweerder er terecht van uit is gegaan dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag van verzoekers.
1.4
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen uitzetting van verzoekers. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorziening te treffen. Dat verzoek ligt ter beoordeling voor.
2.1
Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat het door verzoekers gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk is, omdat een bezwaar tegen de feitelijke overdracht in dit geval niet mogelijk is. Verweerder wijst op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1996. Daarin heeft de ABRvS bepaald dat als er nog een verblijfsrechtelijke procedure in beroep loopt, het bezwaar tegen de feitelijke overdracht moet worden beschouwd als een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in de beroepsprocedure. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat het door verzoekers ingediende bezwaar opgevat moet worden als een verzoek om een voorlopige voorziening.
2.2
De voorzieningenrechter volgt verweerder in zoverre, onder verwijzing naar de door verweerder genoemde uitspraak van de ABRvS, dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden opgevat als een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening hangende de beroepen, omdat verzoekers het bezwaar en het verzoek om een voorlopige voorziening hebben ingediend voordat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op de beroepen. De voorzieningenrechter oordeelt verder als volgt.
3.1
Verzoekers voeren aan dat de termijn voor het overdragen van verzoekers aan Zwitserland is verstreken, omdat Zwitserland de claim op 6 mei 2022 heeft geaccepteerd. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening kon de overdracht uiterlijk 5 november 2022 plaatsvinden.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de overdrachtstermijn verstrijkt op 9 november 2022, omdat het claimakkoord van de Zwitserse autoriteiten is verzonden op 9 mei 2022. Verweerder verwijst naar het ontvangstbewijs van het claimakkoord. Voorts verwijst verweerder naar artikel 42 onder a en b van de Dublinverordening waarin is bepaald dat de termijn begint te lopen de dag na ontvangst van het claimakkoord. Daarmee kunnen verzoekers tot en met 9 november 2022 worden overgedragen aan de Zwitserse autoriteiten, aldus verweerder.
3.3
In artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening is bepaald, voor zover hier van belang, dat een vreemdeling uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het verzoek van een andere lidstaat om de betrokkene over of terug te nemen.
In artikel 42, onder a en b, van de Dublinverordening is bepaald dat de in deze verordening vastgestelde termijnen worden als volgt worden berekend:
wanneer een in dagen, weken of maanden omschreven termijn ingaat op het ogenblik waarop een gebeurtenis of een handeling plaatsvindt, wordt de dag waarop deze gebeurtenis of handeling plaatsvindt, niet bij de termijn inbegrepen;
een in weken of maanden omschreven termijn loopt af bij het einde van de dag die — in de laatste week of maand — dezelfde naam of dezelfde cijferaanduiding heeft als de dag waarop de gebeurtenis of de handeling plaatsvindt die de termijn doet ingaan. Indien in de laatste maand van een in maanden omschreven termijn de dag die bepalend is voor het einde van de termijn ontbreekt, loopt de termijn af bij het einde van de laatste dag van die maand.
3.4
De voorzieningenrechter leidt uit de door verweerder overgelegde e-mail af dat de autoriteiten van Zwitserland het claimakkoord op 9 mei 2022 aan verweerder hebben doen toekomen. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel, gelet op het bepaalde in de Dublinverordening, dat de termijn begint te lopen de dag na ontvangst van het claimakkoord, omdat de dag van het ontvangen van het claimakkoord niet bij de termijn is inbegrepen. De stelling van verzoekers dat 9 mei 2022 de eerste dag was van de termijn van zes maanden volgt de voorzieningenrechter dan ook niet. Het voorgaande betekent dat 9 november 2022 de laatste dag van de overdrachtstermijn is, zodat zij op die dag nog kunnen worden overgedragen aan de Zwitserse autoriteiten. Het betoog van verzoekers slaagt niet.
3.5
Voor zover verzoekers hebben aangegeven dat zij vrezen voor indirect refoulement wijst de rechtbank op de uitspraak van deze rechtbank van vandaag waar is overwogen dat kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat een eventuele uitzetting niet in strijd is met het verbod van refoulement. Ook dit betoog van verzoekers treft geen doel.
3.6
Ten aanzien van het betoog van verzoekers dat verweerder zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden van de Zwitserse autoriteiten om minstens 3 werkdagen voor de overdracht de kennisgeving van de overdracht en laissez-passer aan de Zwitserse autoriteiten toe te zenden is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit betoog evenmin slaagt. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat het niet voldoen aan de voorwaarden, wat daar overigens ook van zij, niets afdoet aan de omstandigheid dat Zwitserland de claim heeft geaccepteerd en verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag van verzoekers. De stelling van verzoekers dat zij verstoken worden van opvang hebben zij niet onderbouwd en treft dan ook geen doel. Overigens heeft verweerder een bevestiging aan de Zwitserse autoriteiten van de overdracht overgelegd, gedateerd 27 oktober 2022, zodat aannemelijk is dat de overdracht op of kort na die datum aan de Zwitsers is aangekondigd.
4.1
Het verzoek om het treffen van voorlopige voorziening wordt met toepassing van artikel 8:83 van de Awb, zonder het houden van een zitting afgewezen.
4.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2022.
griffier voorzieningenrechter
(buiten staat te tekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.