2.2.Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal en het schriftelijke bericht van 30 september 2022, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
“2. Mr. Bom stond de advocaat van de werkgever toe een pleitnota van 9 pagina’s voor te dragen, met daarin veel herhaling. Toen ik daarop wilde reageren aan de hand van spreekaantekeningen (4 pagina’s) ontnam mr. Bom mij het woord door aan te geven niet gediend te zijn van herhaling, want hij verwachtte dat daarvan sprake zou zijn omdat partij [verzoeker] als laatste schriftelijk aan het woord was geweest. Hij verzocht mij om mondeling kort te reageren.
3. Niet alleen mocht ik het zegje niet volledig doen, ook [verzoeker] werd vrij snel tot zwijgen gemaand. Zijn verhaal zou slechts een beschrijving van incidenten bevatten, waardoor de kantonrechter het niet aan wilde horen. Ik merkte op dat de griffier gedurende het verhaal van [verzoeker] stopte met typen.
4. Vervolgens gaf mr. Bom als een soort samenvatting van het eerste deel van de zitting aan welke routes hij ziet naar beëindiging van de arbeidsovereenkomst en over welke wettelijke vergoedingen hij dan een oordeel moet geven. Toen hij daarmee klaar was, zei hij letterlijk tegen mij: “nu heb ik bijna nog langer gepraat dan u [gemachtigde] ’. Mijns inziens een misplaatste, onprofessionele opmerking die bevestigt dat mr. Bom niet werkelijk wil(de) luisteren naar c.q. openstaat voor de toelichting door en namens [verzoeker] .
5. Toen partijen na de schorsing van de mondelinge behandeling weer binnenkwamen, werd de wederpartij aan het woord gelaten. De advocaat van de werkgever trok een ontbindingsgrond in, waarna ik de gelegenheid kreeg hierover iets te zeggen. Namens [verzoeker] kaartte ik op dat moment opnieuw aan dat geen sprake was van een eerlijke behandeling, omdat namens [verzoeker] de pleitnota niet mocht worden voordragen of
delen daarvan en de wederpartij wel.
6. De rechter gaf toen aan dat hij nooit gezegd had dat ik de pleitnota niet mocht voordragen, slechts dat ik hem niet mocht delen. Daarop gaf ik aan dat dit niet juist was en bood ik aan de pleitnota alsnog voor te dragen, hetgeen door de rechter afgewezen werd. De rechter lichtte toe dat de wederpartij zijn pleitnota wel mocht voordragen omdat daarin nog nieuwe argumenten/feiten/stellingen konden staan en dat ik namens [verzoeker] geen nieuwe dingen meer zou hebben kunnen vermelden in de pleitnota – aldus de kantonrechter. Echter de pleitnota bevat(te) ook een inhoudelijke reactie op de aanvullende producties van de werkgever die binnen zijn gekomen nádat wij het verweerschrift hadden ingediend. De rechter stond dus ook niet open voor die nieuwe informatie, reactie, van de zijde van [verzoeker] .
7. Ook gaf de rechter aan dat hij de pleitnota van de wederpartij niet in ontvangst had genomen. Toen ik aangaf dat de griffier wél degelijk de pleitnota van de wederpartij in ontvangst had genomen, merkte de rechter op dat het voor de griffier makkelijk is om de pleitnota te ontvangen, zodat ze niet alles mee hoeft te schrijven en dat die als processtuk deel van het procesdossier wordt.
8. Daarop volgde het wrakingsverzoek.
9. Mr. Bom heeft aldus de ene partij boven de andere partij gesteld door de ene pleitnota wel als processtuk te aanvaarden en de andere partij dat recht bij herhaling te ontzeggen. Door de ene partij boven de andere te stellen, is er voor de rechter geen afgewogen besluitvorming mogelijk want de feiten en stellingen zijn op die manier door de kantonrechter niet op gelijkwaardige wijze aangehoord, c.q. heeft hij niet willen horen.
10. De kantonrechter heeft aldus het beginsel van hoor en wederhoor geschonden door de manier waarop hij de werkgever wel en [gemachtigde] én [verzoeker] geen zelfde gelegenheid heeft geboden om hun standpunt naar voren te brengen.
11. Er is daarmee sprake van de schijn van partijdigheid. Die is dus — mede — gelegen in de bejegening van [verzoeker] c.q. diens gemachtigde. Uit de gedragingen en uitlatingen van de rechter komt daarmee het objectieve beeld naar voren dat hij in het geheel niet (meer) openstaat voor een toelichting door en namens [verzoeker] .”