ECLI:NL:RBDHA:2022:16082

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
C/09/635561/KG RK 22-1181
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek tegen de kantonrechter in een arbeidsrechtelijk geschil

In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 7 december 2022 het verzoek tot wraking van de kantonrechter mr. C.W.D. Bom afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was bij een arbeidsrechtelijk geschil, stelde dat de kantonrechter partijdig was geweest tijdens de behandeling van zijn zaak. De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van verzoeker zorgvuldig overwogen. Verzoeker voerde aan dat hij niet de kans kreeg om zijn pleitnota volledig voor te dragen en dat de kantonrechter hem en zijn gemachtigde onterecht onderbrak. De kantonrechter had op 30 september 2022 laten weten niet te verschijnen op de zitting van 3 oktober 2022, wat de wrakingskamer als een legitieme reden beschouwde. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 oktober 2022 werd het wrakingsverzoek behandeld, maar de wrakingskamer oordeelde dat de kantonrechter voldoende gelegenheid had gegeven aan verzoeker om zijn standpunt naar voren te brengen. De wrakingskamer concludeerde dat de onderbrekingen en opmerkingen van de kantonrechter binnen zijn regievoerende taak vielen en dat er geen objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid was. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de hoofdzaak voortgezet kon worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2022/63
zaak- /rekestnummer: C/09/635561 / KG RK 22-1181
Beslissing van 7 december 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
gemachtigde: [gemachtigde] .
strekkende tot de wraking van
mr. C.W.D. Bom,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de kantonrechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 september 2022 in de zaak (met zaak-/rolnummer 9916263 RL EXPL 22-50251) tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Eminent Produce B.V. (eisende partij) en verzoeker (gedaagde partij) waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld (hierna: het proces-verbaal)
- de schriftelijke reactie van de kantonrechter van 29 september 2022;
- het schriftelijke bericht van verzoeker van 30 september 2022.
1.2.
De kantonrechter heeft op 30 september 2022 laten weten niet te zullen verschijnen op de zitting van 3 oktober 2022 omdat hij verhinderd is. Hij heeft daarbij verzocht om, nu de wrakingskamer heeft aangegeven dat zij prijsstelt op zijn aanwezigheid, een andere zittingsdatum te bepalen.
1.3.
Op 3 oktober 2022 is het verzoek tot wraking op zitting behandeld. Hierbij is verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
1.4.
Bij beslissing van 17 oktober 2022 is de behandeling van het verzoek tot wraking aangehouden tot een nader te bepalen zitting, omdat de wrakingskamer het voor een goede beoordeling van het wrakingsverzoek van belang acht dat de kantonrechter aanwezig is bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
1.5.
Op 29 november 2022 is de behandeling van het verzoek tot wraking op de zitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde;
- de kantonrechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de kantonrechter in de hiervoor onder 1.1 genoemde zaak. Dit betreft een arbeidsrechtelijk geschil.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal en het schriftelijke bericht van 30 september 2022, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
“2. Mr. Bom stond de advocaat van de werkgever toe een pleitnota van 9 pagina’s voor te dragen, met daarin veel herhaling. Toen ik daarop wilde reageren aan de hand van spreekaantekeningen (4 pagina’s) ontnam mr. Bom mij het woord door aan te geven niet gediend te zijn van herhaling, want hij verwachtte dat daarvan sprake zou zijn omdat partij [verzoeker] als laatste schriftelijk aan het woord was geweest. Hij verzocht mij om mondeling kort te reageren.
3. Niet alleen mocht ik het zegje niet volledig doen, ook [verzoeker] werd vrij snel tot zwijgen gemaand. Zijn verhaal zou slechts een beschrijving van incidenten bevatten, waardoor de kantonrechter het niet aan wilde horen. Ik merkte op dat de griffier gedurende het verhaal van [verzoeker] stopte met typen.
4. Vervolgens gaf mr. Bom als een soort samenvatting van het eerste deel van de zitting aan welke routes hij ziet naar beëindiging van de arbeidsovereenkomst en over welke wettelijke vergoedingen hij dan een oordeel moet geven. Toen hij daarmee klaar was, zei hij letterlijk tegen mij: “nu heb ik bijna nog langer gepraat dan u [gemachtigde] ’. Mijns inziens een misplaatste, onprofessionele opmerking die bevestigt dat mr. Bom niet werkelijk wil(de) luisteren naar c.q. openstaat voor de toelichting door en namens [verzoeker] .
5. Toen partijen na de schorsing van de mondelinge behandeling weer binnenkwamen, werd de wederpartij aan het woord gelaten. De advocaat van de werkgever trok een ontbindingsgrond in, waarna ik de gelegenheid kreeg hierover iets te zeggen. Namens [verzoeker] kaartte ik op dat moment opnieuw aan dat geen sprake was van een eerlijke behandeling, omdat namens [verzoeker] de pleitnota niet mocht worden voordragen of
delen daarvan en de wederpartij wel.
6. De rechter gaf toen aan dat hij nooit gezegd had dat ik de pleitnota niet mocht voordragen, slechts dat ik hem niet mocht delen. Daarop gaf ik aan dat dit niet juist was en bood ik aan de pleitnota alsnog voor te dragen, hetgeen door de rechter afgewezen werd. De rechter lichtte toe dat de wederpartij zijn pleitnota wel mocht voordragen omdat daarin nog nieuwe argumenten/feiten/stellingen konden staan en dat ik namens [verzoeker] geen nieuwe dingen meer zou hebben kunnen vermelden in de pleitnota – aldus de kantonrechter. Echter de pleitnota bevat(te) ook een inhoudelijke reactie op de aanvullende producties van de werkgever die binnen zijn gekomen nádat wij het verweerschrift hadden ingediend. De rechter stond dus ook niet open voor die nieuwe informatie, reactie, van de zijde van [verzoeker] .
7. Ook gaf de rechter aan dat hij de pleitnota van de wederpartij niet in ontvangst had genomen. Toen ik aangaf dat de griffier wél degelijk de pleitnota van de wederpartij in ontvangst had genomen, merkte de rechter op dat het voor de griffier makkelijk is om de pleitnota te ontvangen, zodat ze niet alles mee hoeft te schrijven en dat die als processtuk deel van het procesdossier wordt.
8. Daarop volgde het wrakingsverzoek.
9. Mr. Bom heeft aldus de ene partij boven de andere partij gesteld door de ene pleitnota wel als processtuk te aanvaarden en de andere partij dat recht bij herhaling te ontzeggen. Door de ene partij boven de andere te stellen, is er voor de rechter geen afgewogen besluitvorming mogelijk want de feiten en stellingen zijn op die manier door de kantonrechter niet op gelijkwaardige wijze aangehoord, c.q. heeft hij niet willen horen.
10. De kantonrechter heeft aldus het beginsel van hoor en wederhoor geschonden door de manier waarop hij de werkgever wel en [gemachtigde] én [verzoeker] geen zelfde gelegenheid heeft geboden om hun standpunt naar voren te brengen.
11. Er is daarmee sprake van de schijn van partijdigheid. Die is dus — mede — gelegen in de bejegening van [verzoeker] c.q. diens gemachtigde. Uit de gedragingen en uitlatingen van de rechter komt daarmee het objectieve beeld naar voren dat hij in het geheel niet (meer) openstaat voor een toelichting door en namens [verzoeker] .”
2.3.
Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft de gemachtigde van [verzoeker] nog toegelicht dat hij de kern van de zaak, de vraag of ruimte bestaat voor een ‘billijke vergoeding’, zowel vóór het moment dat de mondelinge behandeling werd geschorst als daarna (nadat de kantonrechter een voorlopig oordeel had gegeven) nader voor het voetlicht wilde brengen, maar hij daartoe door de kantonrechter, ten onrechte, niet in de gelegenheid is gesteld.
2.4.
De kantonrechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer overweegt als volgt. [verzoeker] is bij het geven van zijn toelichting door de kantonrechter onderbroken. Daardoor heeft [verzoeker] het gevoel gekregen dat zijn verhaal er niet toe deed en daarmee dat hij door de kantonrechter niet werd gehoord. De wrakingskamer acht invoelbaar dat dit het effect van de onderbreking op [verzoeker] is geweest. In het licht van de door de kantonrechter gegeven toelichting is de onderbreking evenwel voldoende verklaarbaar. Hij was van oordeel dat het verhaal van [verzoeker] betrekking had op feiten uit het verleden die op dat moment niet meer van (juridisch) belang waren om tot een beslissing te kunnen komen. Dit heeft de kantonrechter ook aan [verzoeker] uitgelegd, zoals mede blijkt uit het proces-verbaal van de zitting. Dat die uitleg wellicht communicatief beter had gekund, rechtvaardigt op zichzelf niet de conclusie dat sprake is geweest van gewekte schijn van vooringenomenheid. Een dergelijk handelen valt binnen de regievoerende taak van de kantonrechter en kan in beginsel geen grond voor wraking opleveren. Dit geldt ook voor de opmerking die de kantonrechter in de richting van de gemachtigde van verzoeker heeft gemaakt, te weten dat hij (de kantonrechter) langer aan het woord was dan hij (de gemachtigde), aangezien dit in de eerste plaats ziet op de wijze van bejegening door de kantonrechter. Tot slot geldt dit eveneens voor de beslissing van de kantonrechter om de gemachtigde van de wederpartij wel, maar de gemachtigde van [verzoeker] niet toe te staan zijn spreekaantekeningen voor te dragen en in het geding te brengen, aangezien ook dit een beslissing is die gaat over de regie van de rechter tijdens de mondelinge behandeling.
3.4.
Dit brengt de wrakingskamer tot beantwoording van de vraag of voornoemde omstandigheden, tezamen bezien, een zwaarwegende aanwijzing kunnen opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. De wrakingskamer neemt tot uitgangspunt dat dit zo zou kunnen zijn, indien [verzoeker] en zijn gemachtigde, nadat de kantonrechter te kennen gaf dat de gemachtigde van [verzoeker] zijn spreekaantekeningen niet mocht voordragen en overleggen, onvoldoende in de gelegenheid zijn gesteld het standpunt van [verzoeker] (mondeling) toe te lichten. Volgens [verzoeker] is dit het geval omdat zijn gemachtigde het kernpunt van de zaak, de vraag of een ‘billijke vergoeding’ moet worden toegekend, zowel vóór het moment dat de mondelinge behandeling werd geschorst als daarna (nadat de kantonrechter een voorlopig oordeel had gegeven) niet nader heeft mogen belichten (door zijn spreekaantekeningen op dit punt voor te dragen en te overleggen).
3.5.
Volgens het proces-verbaal van de zitting heeft de kantonrechter partijen vóór de schorsing partijen gevraagd of zij alles hadden kunnen zeggen. Ter zitting van de wrakingskamer is gebleken dat partijen hier (non-verbaal) bevestigend op hebben gereageerd. Dit is op zichzelf ook niet in geschil. Voor zover het wrakingsverzoek hierop is gegrond, kan dit, gelet hierop, niet slagen. De kantonrechter heeft blijkens het proces-verbaal vervolgens een voorlopig oordeel gegeven en drie mogelijke routes geschetst (waaronder de route ‘ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van de werkgever – billijke vergoeding’), ervan uitgaande dat de arbeidsovereenkomst ontbonden zou worden. Uit het proces-verbaal blijkt verder dat de gemachtigde van [verzoeker] na de schorsing weliswaar wederom te kennen heeft gegeven dat hij zijn spreekaantekeningen wilde overleggen en/of voordragen, maar niet dat hij dit specifiek wilde doen om het onderwerp ‘billijke vergoeding’ alsnog of nader toe te lichten. Dit blijkt evenmin uit de schriftelijke toelichting (d.d. 30 september 2022) op het wrakingsverzoek. De kantonrechter heeft het verzoek van de gemachtigde daarmee kunnen opvatten als een herhaald verzoek tot het voordragen en/of overleggen van spreekaantekeningen, waarop reeds eerder afwijzend was beslist en welke beslissing, zoals hiervoor is overwogen, op zichzelf geen grond voor wraking vormt. Gelet op het vorenstaande zijn er al met al onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat [verzoeker] (en zijn gemachtigde), nadat de spreekaantekeningen van zijn gemachtigde waren geweigerd, onvoldoende in de gelegenheid is (zijn) gesteld zijn standpunt (mondeling) toe te lichten. Ook de voornoemde omstandigheden tezamen maken niet dat sprake is van een objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid. Daaraan doet niet af dat, in ieder geval achteraf bezien, het door verzoeker ervaren processuele evenwicht erbij gebaat zou zijn geweest als niet alleen de gemachtigde van eiseres, maar ook zijn gemachtigde spreekaantekeningen had mogen voordragen en overleggen.
3.4.
De wrakingskamer zal, gelet op het voorgaande, het verzoek tot wraking afwijzen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering/artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht/artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn gemachtigde [gemachtigde] ;
• de wederpartij in de hoofdzaak;
• de kantonrechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, R. Cats en J.E. Bierling, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.B. van Angeren en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.