ECLI:NL:RBDHA:2022:16075

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
AWB 21/4955
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument op basis van duurzaam verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan

In deze zaak heeft eiseres, een Belgische nationaliteit houdende vrouw, verzocht om afgifte van een verblijfsdocument dat duurzaam verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen. De aanvraag is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat eiseres niet voldeed aan de vereiste van vijf jaar onafgebroken verblijf in Nederland. Eiseres verblijft sinds 4 december 2013 in Nederland bij haar Nederlandse partner, maar heeft geen rechtmatig verblijf kunnen aantonen gedurende de vereiste periode. De rechtbank heeft de eerdere besluiten van de Staatssecretaris, waarin werd vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf had, als vaststaand beschouwd. Eiseres heeft geen hoger beroep ingesteld tegen eerdere uitspraken die haar verzoeken afwezen. Tijdens de zitting op 8 september 2022 is eiseres niet verschenen, terwijl de Staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat eiseres niet onder de uitzonderingscategorieën valt die duurzaam verblijfsrecht zonder de vereiste vijf jaar verblijf mogelijk maken. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 20 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/4955

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres,

V-nummer: [V-nummer]
gemachtigde: mr. S.C. van Paridon,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. S. Franca.

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waaruit duurzaam verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 26 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2022. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1965 en heeft de Belgische nationaliteit. Zij heeft een Nederlandse partner. Eiseres verblijft sinds 4 december 2013 (bij haar partner) in Nederland.
1.2.
Bij besluit van 31 januari 2018 heeft verweerder vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad in Nederland. Bij besluit van 18 mei 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 31 januari 2018 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 21 december 2018, AWB 18/4476, heeft deze rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 18 mei 2018 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en verweerder de opdracht gegeven opnieuw op het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 31 januari 2018 te beslissen.
1.3.
Bij besluit van 10 april 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 31 januari 2018 opnieuw ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 7 februari 2020, AWB 19/3311, ECLI:NL:RBROT:2020:906, heeft deze rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 10 april 2019 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld.
1.4.
Op 7 april 2021 heeft eiseres haar aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument waaruit duurzaam verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan blijkt, ingediend. Deze aanvraag is bij het primaire besluit afgewezen.
Bestreden besluit
2. Het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, houdt – samengevat – het volgende in. Eiseres heeft geen duurzaam verblijfsrecht in Nederland. Zij heeft namelijk niet gedurende vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland gehad. Verweerder heeft hierbij verwezen naar de vorige procedure van eiseres (zoals weergegeven in overwegingen 1.2. en 1.3.). Evenmin valt eiseres onder een uitzonderingsgrond die duurzaam verblijfsrecht doet ontstaan zonder dat er sprake is van vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf.
Juridisch kader
3. Het voor deze uitspraak relevante juridisch kader is opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling beroepsgronden
4. Voor zover eiseres als beroepsgrond heeft aangevoerd dat verweerder zich ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiseres geen vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft, overweegt de rechtbank als volgt.
4.1.
Bij het besluit van 31 januari 2018 en bij het besluit van 10 april 2019, waarbij het besluit van 31 januari 2018 is gehandhaafd, heeft verweerder vastgesteld dat eiseres tot op die momenten geen rechtmatig verblijf in Nederland op grond van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehad. Het beroep van eiseres tegen het besluit van 10 april 2019 is door de rechtbank ongegrond verklaard (zie overweging 1.3.) en eiseres heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld. De besluiten van 31 januari 2018 en van 10 april 2019 stonden ten tijde van het bestreden besluit dan ook in rechte vast. Dit betekent dat de vaststellingen in de besluiten van 31 januari 2018 en 10 april 2019 dat eiseres tot op die momenten geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad, voor deze procedure hebben te gelden als vaststaande gegevens.
4.2.
Gelet hierop en nu er sinds beide besluiten nog geen periode van vijf jaar is verstreken, heeft verweerder zich in het bestreden besluit terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres ten tijde van het bestreden besluit niet gedurende vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf op grond van artikel 8.12 van het Vb in Nederland heeft gehad (zoals is bepaald in artikel 8.17, eerste lid, van het Vb).
4.3.
De onder 4. weergegeven beroepsgrond slaagt niet.
5. Over de beroepsgrond van eiseres dat verweerder zich ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet valt onder een uitzonderingsgrond die duurzaam verblijfsrecht doet ontstaan zonder dat er sprake is van vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf, overweegt de rechtbank als volgt.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat de uitzonderingsgronden die duurzaam verblijfsrecht doen ontstaan zonder dat er sprake is van vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf, zijn vermeld in artikel 8.17, vierde lid, van het Vb (en niet, zoals in het beroepschrift staat, in artikel 8.12, eerste lid, van het Vb). De gemene deler in deze uitzonderingsgronden is dat de vreemdeling werkzaamheden heeft verricht en dat hij die staakt vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, ten gevolge van vervroegde uittreding of als gevolg van blijvende arbeidsongeschiktheid. Eiseres, op wie in deze zaak – waarin het gaat om een aanvraagsituatie – de bewijslast rust, heeft in de bestuurlijke fase noch in beroep gesteld, laat staan onderbouwd, dat er in haar geval sprake is van staking van haar werkzaamheden om één van de hiervoor genoemde redenen (die alle te maken hebben met het definitief verlaten van de arbeidsmarkt). Gelet hierop heeft verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiseres valt onder een uitzonderingsgrond als hiervoor bedoeld.
5.2.
De onder 5. weergegeven beroepsgrond slaagt niet.
6. Over de beroepsgrond van eiseres dat verweerder het bezwaar (gedeeltelijk) gegrond had moeten verklaren en het primaire besluit (gedeeltelijk) had moeten herroepen, omdat in het bestreden besluit een gebrek in het primaire besluit is hersteld, overweegt de rechtbank als volgt.
6.1.
Voor zover al zou worden aangenomen dat verweerder in het bestreden besluit een gebrek in het primaire besluit heeft hersteld, leidt dit niet tot het oordeel dat verweerder het primaire besluit (gedeeltelijk) had moeten herroepen en het bezwaar daartegen (gedeeltelijk) gegrond had moeten verklaren. In het kader van de volledige heroverweging van een primair besluit in de bezwaarprocedure, zoals bedoeld in artikel 7:11 van de Awb, is het bestuursorgaan namelijk gerechtigd gebreken in de motivering van het primaire besluit te herstellen zonder daaraan de gevolgtrekking te verbinden van herroeping van het primaire besluit en gegrondverklaring van het bezwaar daartegen. Ter vergelijking verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3582, en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4437.
6.2.
De onder 6. weergegeven beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
7. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, is het beroep ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. N.E. Moerkerken, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 20 oktober 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
BIJLAGE
Op grond van artikel 8.17, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft duurzaam verblijfsrecht in Nederland:
a. de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, die gedurende vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad;
b. de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, die gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf heeft gehad bij een vreemdeling als bedoeld onder a, waarbij mede wordt betrokken de periode waarin hij voldeed aan de voorwaarden van artikel 8.15, vijfde lid, onder a, b of c.
Op grond van artikel 8.17, vierde lid, van het Vb geldt de periode van vijf jaar, bedoeld in eerste lid, niet voor:
de werknemer of zelfstandige die langer dan drie jaar ononderbroken in Nederland heeft gewoond, die gedurende de laatste twaalf maanden in Nederland werkzaamheden heeft verricht en die op het tijdstip waarop hij zijn werkzaamheid staakt, de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt;
de werknemer die langer dan drie jaar ononderbroken in Nederland heeft gewoond, die gedurende de laatste twaalf maanden in Nederland werkzaamheden heeft verricht en die zijn werkzaamheden staakt ten gevolge van vervroegde uittreding;
de werknemer of zelfstandige die zijn werkzaamheden na meer dan twee jaar ononderbroken verblijf in Nederland staakt als gevolg van blijvende arbeidsongeschiktheid;
e werknemer of zelfstandige die in Nederland zijn werkzaamheden staakt wegens blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van een arbeidsongeval of een beroepsziekte waardoor recht is ontstaan op een uitkering die geheel of ten dele ten laste komt van een Nederlandse instelling;
de werknemer of zelfstandige die, na drie jaar ononderbroken in Nederland werkzaam te zijn geweest en in Nederland te hebben verbleven, werkzaam is in een andere lidstaat, zijn woning in Nederland aanhoudt en daar ten minste eenmaal per week naar terugkeert.