ECLI:NL:RBDHA:2022:15953

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 4024
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening voor vergunning groutankers woningbouwproject

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van [verzoekster] B.V. tegen de minister van Infrastructuur en Milieu en de directeur Projecten van Prorail B.V. Verzoekster had een vergunning aangevraagd voor het plaatsen en achterlaten van groutankers ten behoeve van het woningbouwproject Upp Living te Alphen aan den Rijn. De aanvraag werd afgewezen, wat leidde tot bezwaar en het verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster stelde dat zij vanaf 16 augustus 2022 de groutankers wilde aanbrengen en dat vertraging zou leiden tot aanzienlijke financiële schade. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat het spoedeisend belang onvoldoende was onderbouwd en dat de door verzoekster aangedragen belangen voornamelijk financieel van aard waren. Dit voldeed niet aan de vereisten voor het treffen van een voorlopige voorziening. Bovendien was er geen evident onrechtmatig besluit vastgesteld, aangezien de benodigde toestemmingen voor het bouwproject niet allemaal aanwezig waren. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4024 BESLU
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 augustus 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoekster] B.V., te [vestigingsplaats], verzoekster

(gemachtigde mr. D.G. Lasschuit),
tegen
de minister van Infrastructuur en Milieu; de directeur Projecten van Prorail B.V., verweerder
(gemachtigde: mr. T.N. Sanders).

Procedureverloop

Verzoekster heeft op 14 april 2022 een aanvraag ingediend voor een vergunning [1] die ziet op het plaatsen en achterlaten van groutankers ten behoeve van het woningbouwproject Upp Living te Alphen aan den Rijn (geocode 623, spoor KM 017.700-017.800). Dit betreft aanvraagnummer Z2022-000353/4007810 (aanvraag 1).
Verzoekster heeft voorts een vergunningaanvraag gedaan voor het monitoren van het hoofdspoor (aanvraagnummer Z2022-000473/4007946, aanvraag 2).
Bij besluit van 21 juni 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aanvraag 1 afgewezen en als gevolg daarvan is ook aanvraag 2 afgewezen.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Voorts heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om uitspraak te doen met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb.
Spoedeisend belang
2.1.
Verzoekster heeft als spoedeisend belang aangevoerd dat zij volgens haar planning vanaf 16 augustus 2022 de betreffende groutankers wenst aan te brengen en dat daarna vervolgwerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd. Indien zij dit niet tijdig kan doen, dan zal haar nieuwbouwproject ernstige vertraging oplopen met alle kosten en schade van dien.
Bij brief van 13 juli 2022 heeft de griffier verzoekster verzocht aan de hand van financiële stukken het gestelde spoedeisend belang te onderbouwen.
Verzoekster heeft bij brief van 14 juli 2022 nogmaals gewezen op haar planning en meegedeeld dat vervolgstappen in het bouwproces vertraging zullen oplopen, waardoor uiteindelijk de overeengekomen bouwtijd niet zal worden gehaald met schadeclaims en boetes van dien. Ook is het maar de vraag wanneer, als gevolg van vertraging, het benodigde materieel weer beschikbaar is, omdat dit materieel wordt ingezet bij andere bouwprocessen.
2.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onvoldoende gebleken van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. De door verzoekster aangedragen belangen zijn overwegend financieel van aard. Het is vaste rechtspraak dat een financieel belang in de regel geen aanleiding geeft tot het treffen van een voorlopige voorziening. [2] Dat in het geval van verzoekster sprake is van een acute financiële noodsituatie die zou nopen tot het maken van een uitzondering op deze hoofdregel, is uit hetgeen verzoekster heeft aangevoerd niet af te leiden. Zij heeft geen financiële stukken overgelegd, waaruit blijkt dat te verwachten kostenposten zodanig zijn dat haar bedrijfsvoering in gevaar komt. De voorzieningenrechter overweegt dat eventuele schade kan worden verhaald, indien achteraf blijkt dat het primaire besluit onrechtmatig is.
2.3.
Een door een verzoeker gevraagde voorziening kan voorts worden getroffen als het evident is dat het besluit onrechtmatig is. Met evident wordt bedoeld dat dit zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht kan worden vastgesteld. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan te nemen dat hiervan sprake is. Zo betwisten partijen elkaars ingenomen standpunten uitgebreid op technische aspecten.
2.4.
De voorzieningenrechter ziet nog aanleiding te overwegen als volgt.
Verzoekster heeft gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat het primaire besluit wordt geschorst en dat zodanige voorziening wordt getroffen dat verzoekster vanaf 16 augustus 2022 volgens planning tot het aanbrengen van de groutankers kan overgaan. De voorzieningenrechter overweegt dat hierbij betekenis toekomt aan hetgeen verweerder in zijn verweerschrift heeft vermeld, namelijk dat hetgeen verzoekster vraagt er op neer komt dat een vergunning moet worden verleend hangende bezwaar, hetgeen een voorziening is met onomkeerbare gevolgen.. Voor het treffen van een voorlopige voorziening met een zo verstrekkend karakter als gevraagd is geen plaats [3] , reeds omdat het primaire besluit niet evident onrechtmatig wordt geacht. Naast de inhoudelijke afwijzingsgronden heeft verweerder er bovendien op gewezen dat voor het uitvoeren van het bouwproject in dit geval (onder meer) nodig zijn een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en strijdig gebruik (op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo), privaatrechtelijke toestemming van Railinfratrust B.V. (eigenaar van de gronden) en toestemming van Tennet B.V. als netwerkbeheerder voor het uitvoeren van werkzaamheden in de nabijheid van een 150kV kabel. Verweerder betwist dat verzoekster de benodigde toestemmingen heeft, omdat zij voor ieder van de toestemmingen afwijkende bouwplannen heeft ingediend. Dit betekent dat de benodigde toestemmingen er feitelijk niet allemaal zijn voor het bouwplan, zoals aangevraagd in het kader van de onderhavige Spoorwegwetvergunning.
3. Gelet op het vorenstaande moet het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2022.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.

Voetnoten

1.Artikel 19, eerste lid, van de Spoorwegwet
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:91)
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BK0089)