ECLI:NL:RBDHA:2022:15912

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
10142214 RP VERZ 22-50476
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbindingsverzoek van de Staat afgewezen wegens onvoldoende herplaatsingsverplichting

In deze zaak heeft de Staat der Nederlanden een ontbindingsverzoek ingediend bij de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met werknemer te beëindigen. De kantonrechter heeft op 23 december 2022 uitspraak gedaan en het verzoek afgewezen. De Staat stelde dat de arbeidsovereenkomst inhoudsloos was geworden, omdat werknemer sinds maart 2022 arbeidsongeschikt was en er geen passende functie meer voor hem beschikbaar was. Werknemer verweerde zich tegen het verzoek en stelde dat de Staat niet voldoende aan zijn herplaatsingsverplichtingen had voldaan. De kantonrechter oordeelde dat de Staat onvoldoende had aangetoond actief te hebben gezocht naar een passende functie voor werknemer binnen de rijksoverheid. De rechter concludeerde dat de herplaatsings- en re-integratieverplichtingen van de Staat niet waren nagekomen, waardoor de arbeidsovereenkomst niet kon worden ontbonden. De kantonrechter wees het verzoek van de Staat af en veroordeelde de Staat in de proceskosten van werknemer, begroot op € 747,--. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB/c
Zaaknr.: 10142214 RP VERZ 22-50476
Uitspraakdatum: 23 december 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
De publiekrechtelijke rechtspersoon
De Staat der Nederlanden,
zetelend in Den Haag,
verzoekende partij,
verder te noemen: De Staat,
gemachtigden: mevr. mr. I. Meijer,
tegen
[verweerder01]
wonende te [woonplaats01] ,
verwerende partij,
verder te noemen: werknemer,
gemachtigde: mr. M. Breur (Harvey Bloom Advocaten).

1.Het procesverloop

1.1.
De Staat heeft de kantonrechter bij verzoekschrift met 39 producties (nrs. 1 tot en met 39), bij de griffie ingekomen op 12 oktober 2022, verzocht – kort gezegd – de arbeidsovereenkomst tussen De Staat en werknemer te ontbinden op grond van een daarvoor aangevoerde ontslaggrond.
1.2.
Op 16 november 2022 is bij de griffie een verweerschrift met 18 producties (nrs. 1 tot en met 8) binnengekomen. Nadien zijn bij brieven van 23 en 24 november 2022 nog aanvullende producties 19 en 20 overgelegd.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift is gehouden op 25 november 2022. Daarbij zijn namens De Staat de heer [naam01] alsmede de gemachtigde van De Staat verschenen en is werknemer in persoon verschenen samen met zijn gemachtigde en mr. M. Boks. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van De Staat een pleitnota overgelegd. Van hetgeen voorts tijdens de mondelinge behandeling is besproken heeft de griffier zakelijke aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden.
1.4.
Na de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden voor overleg tussen partijen. Bij e-mail van 9 december 2022 heeft de gemachtigde van De Staat laten weten dat partijen geen overeenstemming hebben weten te bereiken. Daarop is de uitspraak op het verzoek bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Werknemer, geboren op [geboortedatum01] 1962, is per 19 maart 1986 in dienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (hierna: BZ). Zijn laatste functie was Beleidsmedewerker Protocol en Gastland.
2.2.
Het salaris van werknemer bedraagt thans € 5.343,27 bruto per maand bij een arbeidsomvang van 36 uur per week.
2.3.
In de periode 1986 tot 2007 vervulde werknemer functies voor BZ in het buitenland, onder meer België, Iran en China.
2.4.
Van de zomer van 2007 tot de zomer van 2008 vervulde werknemer geen functie bij BZ.
2.5.
Van 25 augustus 2008 tot 1 september 2010 vervulde werknemer tijdelijke opdrachten bij de Dienst Huisvesting Buitenland (DHB), later de Directie Huisvesting en Facilitaire Zaken (DHF). Vanaf 7 oktober 2010 werkte werknemer tijdelijk in de functie van Relatiemanager bij DHF.
2.6.
Van 22 december 2011 tot en met 15 augustus 2018 was werknemer geplaatst in de functie van beleidsmedewerker Nederland Gastland (NG) bij de Directie Protocol en Gastland (DPG) van BZ.
2.7.
Op 15 augustus 2018 stroomde werknemer in in de Interimpool. Vanuit de Interimpool was werknemer in de periode 15 oktober 2018 tot 1 oktober 2019 gedetacheerd bij de Gemeente Den Haag.
2.8.
Na de detachering bij de Gemeente Den Haag trad werknemer toe tot de Perspectiefpool.
2.9.
Tussen oktober 2019 en september 2020 vervulde werknemer geen functie.
2.10.
Tussen 5 oktober 2020 en april 2021 vervulde werknemer vanuit de Perspectiefpool een tijdelijke taak bij de Directie 3W (WereldWijdWerken).
2.11.
In het eerste kwartaal van 2022 vervulde werknemer een tijdelijke klus bij DPG.
2.12.
Op 9 maart 2022 heeft werknemer zich ziek gemeld.
2.13.
Na 18 maart 2022 heeft werknemer geen werkzaamheden meer verricht.

3.Het verzoek van De Staat en het verweer van werknemer

3.1.
De Staat verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, (I.) de arbeidsovereenkomst met werknemer te ontbinden wegens de daarvoor aangevoerde grond; (II.) bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de toepasselijke opzegtermijn en de duur van de procedure en de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn te ontbinden; (III.) te bepalen dat werknemer op grond van artikel 7:763 lid 7 onder c BW recht heeft op een transitievergoeding van € 76.298,22 bruto; (IV.) [te bepalen dat] ieder der partijen de eigen kosten draagt van de procedure; (V.) de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Aan het verzoek legt De Staat – kort gezegd – ten grondslag dat de arbeidsovereenkomst van werknemer inhoudsloos is geworden, zodat van De Staat in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.3.
Werknemer verweert zich tegen het verzoek. Hij stelt in de eerste plaats dat het verzoek dient te worden afgewezen en, zo niet, dat hem dan, naast de transitievergoeding een billijke vergoeding van € 617.572,68 plus (volledige) advocatenkosten zou moeten toekomen. Werknemer stelt dat hij arbeidsongeschikt is, waardoor het ontslagverbod tijdens ziekte aan de orde is. Daarnaast stelt hij dat De Staat onvoldoende aan zijn herplaatsings- en re-integratieverplichtingen heeft voldaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het voorliggende ontbindingsverzoek vloeit voort uit de stelling van De Staat dat werknemer in wezen de afgelopen jaren geen reguliere functie bij BZ meer heeft gehad, terwijl BZ wel het nodige in het werk heeft gesteld om werknemer naar een geschikte functie te begeleiden. Na vier jaren tevergeefse pogingen acht De Staat dat niet langer van hem gevergd kan worden werknemer in dienst te houden, omdat de arbeidsovereenkomst inhoudsloos is geworden. De kantonrechter zal deze stelling afwegen tegen het verweer van werknemer dat er een ontslagverbod geldt, omdat hij nog arbeidsongeschikt is en dat hij meent dat De Staat onvoldoende zijn re-integratie- en herplaatsingsverplichtingen is nagekomen.
4.2.
Gelet op het verweer van werknemer dient in het voorliggende geval cumulatief aan twee voorwaarden zijn voldaan, namelijk (a) moet komen vast te staan dat het ontslagverzoek geen verband houdt met de arbeidsongeschiktheid van werknemer en (b) dient sprake te zijn van een voldragen ontslaggrond, waarbij bovendien moet komen vast te staan dat herplaatsing van werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Indien een van beide voorwaarden niet is vervuld, kan geen opzegging van de arbeidsovereenkomst volgen, of, nu in deze procedure De Staat ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzoekt, kan geen ontbinding van de arbeidsovereenkomst volgen.
4.3.
In dit specifieke geval lopen de re-integratie- en herplaatsingsverplichtingen van De Staat parallel aan elkaar. Immers, sinds 9 maart 2022 heeft werknemer zich ziek gemeld en sindsdien had hij verschillende consulten bij de bedrijfsarts. In zijn advies van 2 mei 2022 schrijft de bedrijfsarts:
- volledig arbeidsongeschikt, door medische beperkingen
- naast medische klachten is er ook sprake van een traject over de toekomst van [werknemer] bij zijn werkgever. Uiteraard geeft een dergelijk traject stress/druk en klachten. Pas als er een oplossing is tussen werknemer en werkgever zal deze stress rond dit traject kunnen afnemen, tot een oplossing komen is dan ook van belang. (…)
4.4.
Uit deze rapportage van de bedrijfsarts blijkt dat werknemer in de eerste plaats arbeidsongeschikt is wegens medische beperkingen. Daarnaast constateert de bedrijfsarts dat er sprake is van stress en druk bij werknemer als gevolg ‘een traject over de toekomst’. De bedrijfsarts merkt daarbij op dat de stress eerst kan afnemen als er een oplossing is tussen werkgever en werknemer. De kantonrechter concludeert op basis van deze constateringen van de bedrijfsarts dat er in feite sprake is van een impasse. Voor het herstel van werknemer van zijn medische beperkingen zal hij op een of andere wijze moeten kunnen gaan re-integreren, maar daarvoor is noodzakelijk dat werknemer een plaats in de organisatie van De Staat heeft waar hij kan re-integreren. En het is nu juist op dit punt dat het knelpunt zit, want sinds zijn laatste tijdelijke klus bij DPG heeft werknemer geen plaats meer waar hij zou kunnen re-integreren.
4.5.
De bedrijfsarts stelt dat pas de stress bij werknemer zal kunnen afnemen, indien er een oplossing is gevonden tussen werknemer en De Staat. Uit het dossier blijkt dat partijen pogingen hebben ondernomen om in onderling overleg tot een beëindiging van de arbeidsrelatie te komen, maar dat die niet hebben geleid tot overeenstemming. Vanuit het oogpunt dat een werknemer niet verplicht kan worden in te stemmen met een beëindigen van een dienstverband, kan het werknemer niet worden tegengeworpen dat de arbeidsovereenkomst nog voortduurt. Zolang werknemer nog bij De Staat in dienst is, heeft De Staat als werkgever de verplichting (a) om alles in het werk te stellen om werknemer arbeid te laten verrichten, vanuit het beginsel dat een werknemer recht heeft op arbeid, en (b) om werknemer vanuit zijn situatie van arbeidsongeschiktheid weer te re-integreren, zodat hij weer volwaardig kan meedoen in het arbeidsproces. Omdat werknemer thans in een situatie zit dat hij geen (vaste) functie heeft lopen de re-integratieverplichtingen van De Staat in dit geval parallel aan de herplaatsingsverplichtingen.
4.6.
Zoals de kantonrechter al eens eerder overwogen heeft in zijn beschikking van 21 september 2022 [1] gaat de herplaatsingsverplichting van een werkgever verder dan het wijzen van een werknemer op het bestaan van vacatures en van een werkgever verwacht mag worden dat deze binnen redelijke marges actief op zoek gaat naar een andere passende functie. Uit het verzoekschrift van De Staat blijkt echter niet dat De Staat in dit geval die actieve rol heeft genomen. Uit het verzoekschrift blijkt veeleer dat de rol van De Staat beperkt is gebleven tot het wijzen op en het bespreken van mogelijke vacante functies. Weliswaar heeft De Staat werknemer daarbij blijkbaar wel een zekere begeleiding aangeboden, maar een en ander neemt niettemin niet weg dat De Staat onvoldoende heeft laten blijken binnen de eigen organisatie van BZ, waar werknemer lange tijd werkzaam was, danwel buiten de organisatie van BZ bij andere organisatieonderdelen van De Staat, actief erop aan te sturen dat werknemer in een andere passende functie zou kunnen worden geplaatst. Zeker van De Staat, die immers alleen al binnen de rijksoverheidsorganisatie een breed scala aan verschillende functies in verschillende functiegroepen heeft mag verwacht worden dat actief gezocht wordt naar een passende functie, waarop de betreffende werknemer, al dan niet met enige extra scholing, geplaatst kan worden.
4.7.
Zoals uit het feitenrelaas in de rechtsoverwegingen 2.5 tot en met 2.11 blijkt vervulde werknemer eigenlijk als sinds 2008 telkens min of meer tijdelijke functies, al dan niet vanuit de Interimpool of de Perspectiefpool. Telkens werd er blijkbaar een passende functie voor werknemer gevonden. De laatste tijdelijke functie vervulde werknemer in het eerste kwartaal van 2022 en daarna is hij arbeidsongeschikt geweest. De kantonrechter ziet niet dat niet alsnog of wederom voor werknemer een passende functie gevonden zou kunnen worden, ergens binnen de rijksoverheid. Een en ander is uiteraard nog klemmender, omdat het ook in het belang van werknemer is dat hij vanuit zijn arbeidsongeschiktheid op enigerlei wijze kan re-integreren in een passende functie, zodat hij aldus de resterende jaren tot zijn pensioen kan blijven werken.
4.8.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de kantonrechter van oordeel is dat De Staat onvoldoende zijn herplaatsingsverplichtingen, en daarmee ook zijn re-integratieverplichtingen jegens werknemer is nagekomen. Dat betekent dat hoe dan ook op basis van de huidige stand van zaken de arbeidsovereenkomst niet kan worden ontbonden. Het verzoek daartoe zal dan ook worden afgewezen. De in rechtsoverweging 4.2 genoemde andere voorwaarde waaraan voldaan moet zijn wil het verzoek van De Staat toegewezen kunnen worden, namelijk dat het ontslagverzoek al dan niet in verband staat met de arbeidsongeschiktheid van werknemer, behoeft daardoor geen bespreking meer. Ook komt de kantonrechter niet toe aan het subsidiaire verzoek van werknemer, waarin een volledige proceskostenveroordeling besloten ligt.
4.9.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal De Staat worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van werknemer, begroot op € 747,--.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzoek van De Staat af;
5.2.
veroordeelt De Staat in de proceskosten aan de zijde van werknemer, begroot op
€ 747,--;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling van De Staat uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en is op 23 december 2022 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.