ECLI:NL:RBDHA:2022:9401

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
9822283 RP VERZ 22-50181
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst van werknemer wegens ongeschiktheid en herplaatsingsplicht van de Staat

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek van De Staat der Nederlanden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werknemer. De Staat verzocht om ontbinding op basis van ongeschiktheid tot het verrichten van de bedongen arbeid, dan wel een verstoorde arbeidsverhouding. De werknemer, die sinds juni 2021 op non-actief stond, had eerder een verbetertraject doorlopen van maart 2018 tot januari 2021, maar had volgens De Staat onvoldoende verbetering laten zien. De werknemer verweerde zich tegen het verzoek en stelde dat De Staat onvoldoende had gedaan om haar in een andere functie te herplaatsen, en eiste een billijke vergoeding van € 82.500,-.

De kantonrechter oordeelde dat De Staat zich voldoende had ingespannen voor herplaatsing en dat er sprake was van ongeschiktheid van de werknemer. De rechter concludeerde dat de arbeidsovereenkomst ontbonden kon worden per 21 oktober 2022, met toekenning van de transitievergoeding, maar zonder toekenning van de billijke vergoeding. De proceskosten werden zo verdeeld dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Deze beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB/c
Zaaknr.: 9822283 RP VERZ 22-50181
Uitspraakdatum: 21 september 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
De Staat der Nederlanden,
zetelende in Den Haag,
verzoekende partij,
verder te noemen: De Staat,
gemachtigden: mevr. mr. P.R.D. Mataw,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verder te noemen: werknemer,
gemachtigde: mr. M.J. Meijer (Meijer en Van der Vlis Advocaten).

1.Het procesverloop

1.1.
De Staat heeft de kantonrechter bij verzoekschrift met 30 producties (nrs. 1 tot en met 30), bij de griffie ingekomen op 21 april 2022, verzocht – kort gezegd – de arbeidsovereenkomst tussen De Staat en werknemer te ontbinden op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van de bedongen arbeid, dan wel een verstoorde arbeidsverhouding, of een combinatie van deze ontslaggronden.
1.2.
Op 27 mei 2022 is bij de griffie een verweerschrift met drie producties (nrs. 1 tot en met 3) binnengekomen.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift is gehouden op 10 juni 2022. Daarbij zijn namens De Staat [naam] alsmede de gemachtigde van De Staat verschenen en is werknemer in persoon verschenen samen met haar gemachtigde. De mondelinge behandeling is voortgezet op 29 juli 2022 met dezelfde aanwezigen. Voorafgaand aan de voortgezette mondelinge behandeling is bij de griffie op 25 juli 2022 een rapportage ‘Startpunt herplaatsing bij ontslag’ van de zijde van De Staat bij de griffie binnengekomen.
1.4.
Na de mondelinge behandeling op 29 juli 2022 is de zaak nader aangehouden tot 1 september 2022, op welke datum partijen zich nog hadden kunnen uitlaten over mogelijke herplaatsing. Omdat van de zijde van partijen geen nadere uitlatingen meer zijn ontvangen, was tijdens de mondelinge behandeling op 29 juli 2022 aangekondigd dat in dat geval beschikking zou volgen op 14 september 2022. Wegens organisatorische redenen heeft de kantonrechter deze datum nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Werknemer, geboren op [geboortedag] 1974, is per 6 augustus 2002 in vaste dienst in algemene dienst van De Staat aangesteld. Haar laatste functie was Medewerker Verwerken en Behandelen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
2.2.
Het salaris van werknemer bedraagt thans € 2.949,19 bruto per maand, excl. 16,37% IKB-budget bij een arbeidsomvang van 36 uur per week.
2.3.
Werknemer staat sinds juni 2021 op non-actief, nadat het afronden van een verbetertraject, dat van maart 2018 tot januari 2021 had geduurd.

3.Het verzoek van De Staat en het verweer van werknemer

3.1.
De Staat verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (I.) de tussen De Staat en werknemer bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens primair ongeschiktheid tot het verrichten van de bedongen arbeid, anders dan door ziekte of gebreken, subsidiair wegens een verstoorde arbeidsverhouding en meer subsidiair wegens een combinatie van omstandigheden die maken dat van De Staat niet langer gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren; (II) bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking; (III.) te bepalen dat werknemer recht heeft op ten hoogste een transitievergoeding zoals vermeld onder punt 8 van het verzoekschrift; (IV.) werknemer te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
Aan het verzoek legt De Staat – kort gezegd – ten grondslag dat werknemer in de periode tussen maart 2018 en januari 2021 de kans is gegeven haar functioneren te verbeteren, maar dat ondanks een intensief verbetertraject geen sprake is geweest van een wezenlijke verbetering van haar functioneren. Daarnaast heeft De Staat werknemer in staat gesteld op zoek te gaan naar een andere, passende functie. Nu dat niet tot resultaat heeft geleid dient de arbeidsovereenkomst ontbonden te worden, met toekenning van de transitievergoeding.
3.3.
Werknemer verweert zich tegen het verzoek. Zij stelt dat in de eerste plaats dat er geen sprake van is dat zij ongeschikt zou zijn voor haar functie. Zij meent dat haar opvolgende leidinggevenden op haar ontslag hebben aangestuurd. Maar belangrijker nog meent werknemer dat De Staat onvoldoende heeft gedaan om haar in een andere passende functie te herplaatsen. Al met al acht zij dat ernstig aan De Staat verwijtbaar en maakt zij daarom (ook) aanspraak op een billijke vergoeding van € 82.500,-, indien de arbeidsovereenkomst desondanks ontbonden zou worden.

4.De beoordeling

4.1.
Primair heeft De Staat aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat werknemer ongeschikt is voor het verrichten van de bedongen arbeid. In dat kader heeft De Staat gesteld dat werknemer in een periode van ongeveer drie jaar, tussen maart 2018 en januari 2021, ten overstaan van drie verschillende leidinggevenden met de nodige hulpmiddelen de kans is gegeven om haar functioneren te verbeteren, maar dat dat niet tot voldoende resultaat heeft geleid. Alleen gedurende een relatief korte periode van 6 maanden leek haar functioneren te verbeteren, toen zij 12 uur per week een persoonlijke coach had, die haar dagelijks instrueerde. Een dergelijke intensieve vorm van coaching kan uiteraard niet onbeperkt worden voortgezet. Het verbetertraject is in januari 2021 gestopt en sindsdien stelt De Staat werknemer te begeleiden naar een andere functie. Ook omdat het werknemer aan voldoende motivatie ontbrak heeft zijn een herplaatsingstraject niet constructief doorlopen, aldus De Staat.
4.2.
Weliswaar betwist werknemer in algemene termen dat er sprake zou zijn van ongeschiktheid voor haar functie en stelt zij daartoe bovendien dat haar leidinggevenden bezig zouden zijn geweest om haar ‘eruit te werken’’, maar naar het oordeel van de kantonrechter weegt deze algemene betwisting niet op tegen de omvangrijke onderbouwing van De Staat op welke punten werknemer zich diende te verbeteren, de tussentijdse evaluaties van haar functioneren, het haar aangeboden verbeterplan, waarbij zelfs nog de duur van het verbetertraject is verlengd, en de uiteindelijke slotconclusie dat werknemer zich ondanks alle hulpmiddelen en aangeboden coaching zich onvoldoende had verbeterd, zodat het verbetertraject uiteindelijk na drie jaar in januari 2021 is beëindigd. Het uitgangspunt van de verdere beoordeling is dan ook dat de kantonrechter De Staat volgt in diens stelling dat werknemer ongeschikt is voor de bedongen arbeid, hetgeen daarmee een voldragen ontslaggrond oplevert in de zin van artikel 7:669 lid 3 onder d. Burgerlijk Wetboek (BW). Een voldragen ontslaggrond is een grond waarop de kantonrechter op de voet van artikel 7:671b lid 1 BW de arbeidsovereenkomst kan ontbinden.
4.3.
Het debat in dit geschil richtte zich meer op de vraag of De Staat zich in voldoende mate had ingespannen om een andere passende functie aan te bieden, dan op de vraag of er sprake was van een voldoende voldragen ontslaggrond, zodat de kantonrechter daaraan in deze beschikking de nodige aandacht zal besteden.
4.4.
Anders dan veel werkgevers, en zo ook aanvankelijk De Staat, menen gaat de herplaatsingsplicht van artikel 7:669 lid 1 BW verder dan een betreffende werknemer te wijzen op en naar mogelijke openstaande vacatures en het vervolgens aan de werknemer overlaten om samen met andere sollicitanten mee te dingen naar de vacature. De wetgever heeft met de herplaatsingsplicht van artikel 7:669 lid 1 BW een actieve rol van de werkgever tot uitdrukking willen brengen, waarbij de werkgever samen met de werknemer binnen redelijke marges binnen of buiten de eigen organisatie op zoek moet gaan naar een andere, passende functie. Daarbij wordt van zowel de werkgever als de werknemer een actieve, maar ook flexibele opstelling verwacht. Zeker van De Staat, als een (zeer) grote werkgever met allerlei dienstonderdelen mag een dergelijke actieve en flexibele opstelling verwacht worden.
4.5.
Tijdens de (eerste) mondelinge behandeling op 10 juni 2022 kwam naar voren dat, mede vanwege het feit dat werknemer vanaf juni 2021 langere tijd arbeidsongeschikt was geweest, een herplaatsingstraject, zoals hiervoor beschreven nog onvoldoende van de grond was gekomen. In dat licht is toen afgesproken dat een snelle herplaatsing van werknemer alsnog zou worden onderzocht en is een voortzetting van de mondelinge behandeling bepaald op 29 juli 2022, waarbij een en ander nader zou worden besproken, in het geval nog geen herplaatsing zou hebben plaatsgevonden.
4.6.
Voorafgaand aan de voortzetting van de mondelinge behandeling op 29 juli 2022 heeft De Staat een rapportage ‘Startpunt herplaatsing bij ontslag’ overgelegd, waarin De Staat een overzicht gaf van de inspanningen die hij verricht had om werknemer op een passende andere functie te herplaatsen. Uit die rapportage blijkt dat (a) De Staat actief op zoek is gegaan naar andere passende functies voor werknemer, (b) werknemer ook daadwerkelijk 24 andere functies zijn voorgelegd en (c) dat werknemer in de betreffende periode gebruik heeft kunnen maken en ook daadwerkelijke gebruik gemaakt heeft van een trajectbegeleider. Uit het feit dat de mondelinge behandeling op 29 juli 2022 is voortgezet blijkt dat een en ander nog niet tot een herplaatsing van werknemer had geleid.
4.7.
Op 29 juli 2022 verklaarde werknemer dat zijn nog betrokken was in een aantal sollicitaties, die nog niet afgerond waren. Daarop heeft de kantonrechter bepaald dat procedure nog tot 1 september 2022 zou worden aangehouden om het resultaat van deze nog lopende sollicitaties af te wachten. Zonder tegenbericht zou na 1 september 2022 een beslissing op het verzoekschrift volgen.
4.8.
De kantonrechter heeft na 29 juli 2022 niet meer van partijen vernomen. Uit het hiervoor geschetste blijkt dat De Staat, samen met werknemer tussen 10 juni 2022 en 1 september 2022, een termijn van bijna drie maanden, actief een herplaatsingstraject heeft doorlopen, welk traject kennelijk geen resultaat heeft opgeleverd. In overeenstemming met het bepaalde in artikel 7:669 lid 1 BW, namelijk dat herplaatsing
binnen een redelijke termijnmogelijk moet zijn is de kantonrechter thans van oordeel dat De Staat in voldoende mate aan zijn herplaatsingsplicht heeft voldaan. In combinatie met hetgeen reeds hiervoor is overwogen dat op zich genomen sprake is van een voldragen ontslaggrond, betekent een en ander dat de kantonrechter over zal gaan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met werknemer.
4.9.
Bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst geldt de overeengekomen opzegtermijn, in dit geval vier maanden, maar wordt de tijd die intussen sinds het indien van het verzoekschrift is verstreken in mindering gebracht, mits een termijn van een maand resteert. Sinds de ontvangst van het verzoekschrift is intussen vijf maanden verstreken, zodat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst zal ontbinden per 21 oktober 2022.
4.10.
Als gevolg van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft werknemer recht op de transitievergoeding. Deze verplichting vloeit voort uit de wet, zodat er geen noodzaak is dat de kantonrechter De Staat tot betaling van de transitievergoeding, die berekend moet worden, uitgaande van een beëindigingdatum van 21 oktober 2022.
4.11.
Voor zover werknemer nog aanspraak maakt op een billijke vergoeding wordt het verzoek daartoe afgewezen. Voor de toekenning van een billijke vergoeding is slechts ruimte indien er sprake zou zijn van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van De Staat en daarvan is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gebleken en daartoe heeft werknemer ook onvoldoende gesteld.
4.12.
In de omstandigheden van het geval ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten zodanig tussen partijen te verdelen dat elke partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de tussen de Staat en werknemer bestaande arbeidsovereenkomst per 21 oktober 2022 wegens ongeschiktheid tot het verrichten van de bedongen arbeid, anders dan door ziekte of gebreken;
5.2.
verdeelt de proceskosten zodanig tussen partijen dat elke partij de eigen proceskosten draagt.
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en is op 21 september 2022 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.