In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek van De Staat der Nederlanden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werknemer. De Staat verzocht om ontbinding op basis van ongeschiktheid tot het verrichten van de bedongen arbeid, dan wel een verstoorde arbeidsverhouding. De werknemer, die sinds juni 2021 op non-actief stond, had eerder een verbetertraject doorlopen van maart 2018 tot januari 2021, maar had volgens De Staat onvoldoende verbetering laten zien. De werknemer verweerde zich tegen het verzoek en stelde dat De Staat onvoldoende had gedaan om haar in een andere functie te herplaatsen, en eiste een billijke vergoeding van € 82.500,-.
De kantonrechter oordeelde dat De Staat zich voldoende had ingespannen voor herplaatsing en dat er sprake was van ongeschiktheid van de werknemer. De rechter concludeerde dat de arbeidsovereenkomst ontbonden kon worden per 21 oktober 2022, met toekenning van de transitievergoeding, maar zonder toekenning van de billijke vergoeding. De proceskosten werden zo verdeeld dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Deze beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.