ECLI:NL:RBDHA:2022:15878

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
NL22.18425
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel en Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Jemeniet, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Roemenië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. S.B. Kleerekooper. Tijdens de zitting op 25 oktober 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij ook een tolk aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen. Dit beginsel houdt in dat Nederland ervan uit kan gaan dat Roemenië zijn internationale verplichtingen nakomt, tenzij de eiser aannemelijk maakt dat dit niet het geval is. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende onderbouwing had gegeven voor zijn stelling dat hij een risico liep op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De enkele stelling dat Roemenië een twijfelachtige naam heeft als opvangland voor Jemenieten was onvoldoende om het vertrouwen in de Roemeense autoriteiten te ondermijnen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de Staatssecretaris geen aanleiding had om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. De rechtbank concludeerde dat de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling genomen hoefde te worden, omdat Roemenië verantwoordelijk was voor de beoordeling van de aanvraag. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 28 oktober 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.18425
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S.B. Kleerekooper),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.18426, op 25 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen W. Fadl. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Bestreden besluit
1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Roemenië een verzoek om overname gedaan omdat is gebleken dat eiser door de Roemeense autoriteiten in het bezit was gesteld van een visum, welke geldig was van
6 januari 2022 tot 5 juli 2022. Roemenië heeft het overnameverzoek aanvaard.
2. Verweerder stelt dat eiser niet heeft aannemelijk gemaakt dat hij een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest. De omstandigheid dat eiser zich na aankomst binnen 30 dagen had moeten melden bij de universiteit maakt niet dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure in Roemenië. Eiser heeft ook geen
asielaanvraag ingediend. Bij voorkomende problemen zou eiser zich volgens verweerder kunnen wenden tot de Roemeense autoriteiten.
Gronden van beroep
3. Eiser voert aan dat verweerder de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moet nemen. Eiser heeft er geen vertrouwen in dat Roemenië zijn asielaanvraag zal gaan onderzoeken. Dit komt door de aanzegging van de Roemeense autoriteiten dat hij terug moet naar Jemen als hij niet aan zijn studie begint, dat staat in de brief ‘letter of acceptance’ bij het visum dat eiser heeft gekregen voor Roemenië. Daarnaast heeft Roemenië een twijfelachtige naam als opvangland voor Jemenieten.
Oordeel van de rechtbank
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
5. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Roemenië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd in de uitspraak van 29 juli 2021.1 Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan.
6. Het persoonlijk relaas van eiser biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de asielprocedure in Roemenië niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. De enkele stelling dat dat zo is, zonder deze stelling te onderbouwen, is daarvoor onvoldoende. De stellingen dat eiser geen vertrouwen heeft in de Roemeense autoriteiten en dat Roemenië een twijfelachtige naam heeft als opvangland voor Jemenieten heeft eiser niet onderbouwd. De omstandigheid dat in de ‘letter of acceptance’ bij het visum staat dat hij terug moet naar Jemen als hij niet begint aan zijn studie, maakt niet dat Roemenië zijn asielaanvraag niet zal beoordelen. De Roemeense autoriteiten hebben immers met het claimakkoord van
4 mei 2022 gegarandeerd de behandeling van de asielaanvraag van eiser over te nemen. In het claimakkoord hebben de Roemeense autoriteiten namelijk verwezen naar artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening. Verweerder kan er daarom vanuit gaan dat Roemenië het asielverzoek van eiser over zal nemen en dat verzoek inhoudelijk zal beoordelen.
Verweerder mag er ook vanuit gaan dat de Roemeense autoriteiten hem niet naar Jemen terug zullen sturen omdat hij niet met zijn studie is begonnen. Op grond van het
interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er ten slotte van uitgaan dat Roemenië de refoulementverboden respecteert. Omdat verweerder mag uitgaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel, hoeft verweerder niet bij de Roemeense autoriteiten na te vragen of er, in het licht van eisers asielaanvraag, consequenties verbonden worden aan het niet starten van de studie.
7. Verweerder heeft zich gelet op het voorgaande met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Roemenië de internationale verplichtingen nakomt. Verweerder heeft geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra - Foppen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 oktober 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.