ECLI:NL:RBDHA:2022:15875

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2022
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
NL22.19798
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Polen en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een vreemdeling, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak behandeld en overwogen dat de aanvraag niet in behandeling genomen kon worden, omdat Polen als verantwoordelijke lidstaat was aangewezen. De rechtbank heeft het interstatelijk vertrouwensbeginsel gehanteerd, wat inhoudt dat men ervan uitgaat dat andere lidstaten hun internationale verplichtingen nakomen, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat dit niet het geval is. De eiser voerde aan dat hij in Polen te maken had gehad met discriminatie en geweld, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat er een reëel risico bestond op schending van zijn rechten in Polen. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder verwijzingen naar rapporten en eerdere uitspraken, niet overtuigend geacht. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.19798
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.19799, op 25 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder voorafgaande mededeling, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Bestreden besluit
1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om overname gedaan omdat is gebleken dat eiser in het bezit was van een visum, dat geldig was van 14 februari 2022 tot 18 juli 2022. Polen heeft het overnameverzoek aanvaard.
2. Volgens verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest. Over de discriminatie die eiser stelt te hebben meegemaakt in Polen geeft verweerder aan dat eiser problemen kan melden bij de Poolse autoriteiten. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Polen eiser niet kunnen of willen
helpen. Eiser heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure in Polen, waardoor uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Gronden van beroep
3. Eiser voert aan dat verweerder de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich moet trekken omdat eiser vreest dat hij slachtoffer wordt van gewelddadigheden en ernstige discriminatie. Hij heeft bier over zich heen gekregen terwijl hij in een park zat en is daarna uitgescholden. Zijn klacht is door een politieagent die in de buurt was niet in behandeling genomen. Deze agent sprak plotseling geen Engels meer maar Pools en is weggelopen. Hij heeft ook gezien dat een Turkse vrouw met een hoofddoek in de tram bespuugd werd. Hij vreest dat hij daarom geen bescherming zal krijgen van de Poolse overheid. Zijn asielverzoek zal niet objectief worden beoordeeld in Polen omdat daar geen effectieve rechtsbescherming is. Dit blijkt uit het AIDA rapport 'Country Report: Poland', update 2021; p.114-116 en 'Veelgestelde vragen Polen Dublinterugkeerders 2021’ van Vluchtelingenwerk d.d. 20 juli 2021. Ook verwijst eiser naar de prejudiciële vragen die deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, heeft gesteld aan het Hof van Justitie van 15 juni 2022.1
Oordeel van de rechtbank
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
5. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Polen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Een lidstaat kan in het kader van de Dublinverordening voor een andere lidstaat alleen dan niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan als bij overdracht aan die lidstaat een reëel risico bestaat op schending van artikel 4 van het EU Handvest. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat een dergelijk risico bestaat. Eiser is daarin niet geslaagd.
6. Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft in een uitspraak van de meervoudige kamer van 2 juni 2022 geoordeeld dat ten aanzien van Polen in zijn algemeenheid nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan.2 In deze uitspraak is het AIDA-rapport van Polen, update 2020, en de 'veelgestelde vragen
over Polen Dublinterugkeerders’ van VluchtelingenWerk Nederland van 20 juli 2021 in de beoordeling betrokken. Het AIDA-rapport van Polen, update 2021, geeft geen wezenlijk ander beeld dan het AIDA-rapport van Polen, update 2020, dat is meegewogen in de voormelde uitspraak. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om in deze zaak hierover anders te oordelen dan in genoemde uitspraak. Het persoonlijk relaas van eiser biedt ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de asielprocedure in Polen niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Eiser heeft gesteld dat hij slachtoffer is geweest van discriminatie en dat hij vreest dat hij slachtoffer wordt van meer gewelddadigheden en ernstige discriminatie. Hierover heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser zich bij problemen
kan wenden tot de (hogere) autoriteiten van Polen of de daarvoor aangewezen instanties en dat niet is gebleken dat de autoriteiten van Polen hem niet zouden kunnen of willen
helpen. De ervaring die eiser heeft gehad met één politieagent betekent niet dat hij helemaal geen bescherming kan krijgen van de Poolse overheid.
7. Het beroep van eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 15 juni 2022, treft geen doel. In die uitspraak heeft de rechtbank prejudiciële vragen voorgelegd aan het Hof van Justitie over de verhouding tussen stelselmatige pushbacks, standaardmatige detentie, het GEAS en het interstatelijk vertrouwen. In de zaak die voorlag had de vreemdeling namelijk verklaard dat hij driemaal na inreis in Polen door middel van een zogenoemde pushback van het grondgebied van Polen naar Belarus was verwijderd. Eerst na de vierde inreis werd hij in de gelegenheid gesteld een verzoek om internationale bescherming in te dienen. Mede gelet op de pushbacks waarmee de vreemdeling voorafgaand aan zijn overdracht was geconfronteerd, rees de vraag waarop, gelet op de concrete omstandigheden van zijn individuele geval, het vertrouwen is gebaseerd dat Polen jegens hem in de toekomst zijn verdragsverplichtingen zal nakomen.
8. De zaak van eiser is echter anders. Hij is Polen op grond van een studievisum rechtmatig binnengekomen en heeft niet te maken gehad met een pushback. Ook is niet aannemelijk dat eiser na zijn overdracht op grond van de Dublinverordening door middel van een pushback zal worden teruggestuurd naar een derde land. De rechtbank ziet daarom geen reden om de beslissing in deze zaak aan te houden totdat de prejudiciële vragen beantwoord zijn.
9. Verweerder heeft zich gelet op het voorgaande met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Polen de internationale verplichtingen nakomt. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte de asielaanvraag van eiser zich niet aangetrokken in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra - Foppen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
31 oktober 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.