ECLI:NL:RBDHA:2022:15705

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
9965070/20-50306
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsverhouding tussen een leerling-werknemer en een leerbedrijf in het kader van een leerwerkovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker01], een leerling-werknemer, en Royaal Thuis B.V., een leerbedrijf. [verzoeker01] verzocht om een veroordeling van Royaal tot betaling van een bedrag van € 25.543,48 en een transitievergoeding van € 176,73, omdat zij meende dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst die onterecht was opgezegd. De kantonrechter heeft de feiten en de processtukken in overweging genomen, waaronder de leerwerkovereenkomst die op 14 februari 2022 was gesloten. Deze overeenkomst bevatte bepalingen die de aard van de relatie tussen partijen verduidelijkten, waarbij de opleiding van [verzoeker01] centraal stond. De kantonrechter oordeelde dat de overeenkomst niet als een arbeidsovereenkomst kon worden gekwalificeerd, omdat de kern van de overeenkomst gericht was op het behalen van de opleiding en niet op het verrichten van arbeid. De verzoeken van [verzoeker01] werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de kosten van de procedure. De uitspraak benadrukt het belang van de intentie van partijen en de context van de overeenkomst bij de beoordeling van de rechtsverhouding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Den Haag
OvdB/b/c
Rep.nr.: 9965070/22-50306
Datum: 1 december 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker01],
wonende te [woonplaats01] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: Mr Ö. Sahin,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijheid
Royaal Thuis B.V.,
gevestigd te Den Haag,
verwerende partij,
gemachtigde: Mr M. Smit.
Partijen worden aangeduid als “ [verzoeker01] ” en “Royaal”.

1.Het procesverloop

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de navolgende processtukken:
  • Het verzoekschrift, met producties, ter griffie ingekomen op 29 juni 2022;
  • De brieven van 27 en 28 oktober 2022 van Mr Ö. Sahin, met producties;
  • Het verweerschrift, met producties;
1.2.
Op 1 november 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij zijn verschenen [verzoeker01] , vergezeld van Mr Ö. Sahin en de heer [naam01] en mevrouw
[naam02] namens Royaal, vergezeld van Mr M. Smit. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het dossier bevinden.

2.De feiten

2.1.
Als niet, althans onvoldoende gemotiveerd bestreden, staan in deze procedure de navolgende feiten vast.
2.2.
Op 14 februari 2022 hebben partijen een overeenkomst gesloten. In de daarvan opgemaakte en door partijen ondertekende onderhandse akte staat onder meer het volgende:
“Leer-werkovereenkomst.
(…)
Art. 1 Dienstverband.
De leerling-werknemer treedt met ingang van 14 februari 2022 in dienst van de werkgever. De leerling zal de functie van Verpleegkundige niveau 4 i.o. uitvoeren.
Art. 2 Karakter overeenkomst/verbod op aangaan werkovereenkomst.
Deze leer-werkovereenkomst is geen arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 610 boek 7 BW.
Art 3 Aard van de overeenkomst
Deze leer-werkovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, namelijk voor de totale duur van de opleiding. De opleiding duurt 2 jaar. (…)
(…) De leerling-werknemer zal zich bij het volgen van de opleiding houden aan de hem/haar namens de school en werkgever te geven aanwijzingen of opdrachten. (…) De leerling-werknemer is gehouden al datgene te doen wat bijdraagt aan het succesvol afronden van de opleiding. Werkgever zal leerling-werknemer zodanige werkzaamheden laten verrichten dat hiermee een bijdrage wordt geleverd aan de afronding van de opleiding van leerling-werknemer. (…)”
Deze leer-werkovereenkomst eindigt tevens van rechtswege in de volgende gevallen:
(…) b. Op het moment dat blijkt dat in verband met onvoldoende behaalde resulta(a)t(en)door leerling-werknemer, de opleiding niet meer met diplomering kan worden afgerond, dan wel niet meer kan worden afgerond voor of op voornoemde einddatum (…)
e. Door overschrijding van het ziekteverzuimpercentage van 10% gedurende de opleiding (…)
De situaties zoals genoemd in sub a tot en met h betreffen ontbindende voorwaarden.
4.
De leer-werkovereenkomst kan tussentijds worden opgezegd door beide partijen, met inachtneming van de opzegtermijn, zoals bepaald in de cao. (…)”
2.3.
[verzoeker01] heeft tevens met de stichting Stichting Albda en Royaal een BBL praktijkovereenkomst gesloten in de zin van de wet educatie en beroepsonderwijs. In de van die door partijen (elektronisch) ondertekende overeenkomst staat onder meer:
“(…) De ondergetekenden
Stichting Albeda (…)
Royaal Thuis (…) hierna te noemen: “leerbedrijf”
[verzoeker01] (…) hierna te noemen: “de student” (…)
komen als volgt overeen:
3.1.
Beroepspraktijdvorming (bpv)
De student wordt ingeschreven voor een door het leerbedrijf verzorgde bvp. De bvp wordt uitgevoerd bij Royaal Thuis (…) gegevens praktijkopleider: [naam02] (…)”

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker01] verzoekt om een veroordeling van Royaal om aan [verzoeker01] te betalen een brutobedrag van € 25.543,48, alsmede een brutobedrag van € 176,73 ten titel van de transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente, en met veroordeling van Royaal in de kosten van de procedure. Zij stelt daartoe (samengevat, en voor zover van belang) dat partijen een arbeidsovereenkomst hebben gesloten, die onregelmatig door Royaal is opgezegd, en als gevolg waarvan Royaal ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
3.2.
Op het verweer van Royaal wordt hierna, voor zover van belang ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Allereerst dient te worden onderzocht of sprake is van een arbeidsovereenkomst, zoals [verzoeker01] stelt, maar Royaal gemotiveerd heeft bestreden. Indien immers geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, slaagt het verzoek van [verzoeker01] niet, bij gebrek aan een juridische grondslag.
4.2.
Bij de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst is de tekst van een door partijen opgestelde overeenkomst niet (alles)bepalend. Het komt bij de beantwoording van die vraag aan op de bedoeling van partijen en op de wijze waarop zij in de praktijk uitvoering hebben gegeven aan de gesloten overeenkomt. In dat kader is het navolgende van belang.
4.3.
Als niet weersproken staat vast dat [verzoeker01] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst in opleiding was tot verpleegkundige. Evenmin is (voldoende gemotiveerd) weersproken dat de overeenkomst juist is gesloten, teneinde dat vak te leren, zoals Royaal heeft gesteld. De tekst van de onder de feiten geciteerde overeenkomst tussen partijen mag dan niet alles bepalend zijn bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst, bij de uitleg van de bedoeling van partijen speelt zij wel een rol. In dat verband valt naar het oordeel van de kantonrechter uit de tekst af te leiden dat de kern van de overeenkomst is: het behalen van de opleiding door [verzoeker01] . Zo is één van de verplichtingen van Royaal het laten uitvoeren van werkzaamheden door [verzoeker01] die haar in staat stellen haar opleiding af te ronden. Dat de opleiding centraal staat valt voorts af te leiden uit de door partijen overeengekomen ontbindende voorwaarden in de overeenkomst, die er op neer komen dat de overeenkomst eindigt indien afronding van de opleiding binnen de daarvoor gestelde tijd niet (meer) haalbaar is.
4.4.
Een andere aanwijzing dat de opleiding van [verzoeker01] centraal stond bij het sluiten van de overeenkomst tussen partijen is de gelijktijdig met die overeenkomst gesloten overeenkomst tussen [verzoeker01] , de opleidingsinstelling waarbij zij als “student” stond ingeschreven, te weten het Albeda college, en Royaal, uit welke laatstgenoemde overeenkomst blijkt dat [verzoeker01] haar in het kader van haar opleiding vereiste “beroepspraktijkvorming” zal “uitvoeren” bij het “leerbedrijf”, te weten Royaal, waarbij [naam02] als ‘praktijkopleider” zou fungeren.
4.5.
Tegen de stelling van [verzoeker01] dat zij geheel zelfstandig werkzaamheden heeft verricht, zoals het zetten van insulinespuiten, heeft Royaal zich verweerd door aan te voeren dat [verzoeker01] inderdaad zelf insulinespuiten heeft gezet, maar dat zij dat deed in het kader van haar opleiding, en dat het zetten van insulinespuiten nu juist behoorde tot de beroepsvaardigheden die zij moest leren, en dat het werk van [verzoeker01] in dat kader ook werd gecontroleerd.
4.6.
Tegen de achtergrond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat uit de tekst van de tussen partijen gesloten “leer-werkovereenkomst”, in samenhang met het feit dat tegelijkertijd een “praktijkovereenkomst” is gesloten met het Albeda college, waar [verzoeker01] als student verpleegkundige stond ingeschreven, en ingevolge welke overeenkomst zij haar praktijkervaring zou gaan opdoen bij Ryoaal als erkende leer-werkinstelling (duidelijk) blijkt dat de opleiding van [verzoeker01] tot verpleegkundige bij de uitvoering van de werkzaamheden centraal stonden, en niet de werkzaamheden zelf. Ook de wijze waarop in de praktijk uitvoering aan de overeenkomst tussen partijen is gegeven, past in het kader van de door [verzoeker01] gevolgde opleiding.
4.7.
De conclusie uit het voorgaande is dat de tussen partijen gesloten overeenkomst niet als een arbeidsovereenkomst dient te worden gekwalificeerd, zodat de arbeidsrechtelijke bepalingen uit boek 7 BW in dezen toepassing missen. Daarmee ontvalt een juridische grondslag aan de verzoeken van [verzoeker01] , die om die reden dan ook zullen worden afgewezen, met veroordeling van [verzoeker01] in de kosten van de procedure, nu zij de in het ongelijk gestelde partij is.

5.De beslissing

De kantonrechter:
- wijst de verzoeken af;
- veroordeelt [verzoeker01] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van Royaal vastgesteld op € 747,- aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door Mr O. van der Burg, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare zitting van 1 december 2022.