In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker01], een leerling-werknemer, en Royaal Thuis B.V., een leerbedrijf. [verzoeker01] verzocht om een veroordeling van Royaal tot betaling van een bedrag van € 25.543,48 en een transitievergoeding van € 176,73, omdat zij meende dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst die onterecht was opgezegd. De kantonrechter heeft de feiten en de processtukken in overweging genomen, waaronder de leerwerkovereenkomst die op 14 februari 2022 was gesloten. Deze overeenkomst bevatte bepalingen die de aard van de relatie tussen partijen verduidelijkten, waarbij de opleiding van [verzoeker01] centraal stond. De kantonrechter oordeelde dat de overeenkomst niet als een arbeidsovereenkomst kon worden gekwalificeerd, omdat de kern van de overeenkomst gericht was op het behalen van de opleiding en niet op het verrichten van arbeid. De verzoeken van [verzoeker01] werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de kosten van de procedure. De uitspraak benadrukt het belang van de intentie van partijen en de context van de overeenkomst bij de beoordeling van de rechtsverhouding.