In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van eiser. Op 25 juli 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, waardoor het beroep van eiser mede gericht is tegen dit besluit. Eiser verzocht de rechtbank om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen en om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting is gedaan, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Verweerder heeft inmiddels een besluit genomen, waardoor de rechtbank niet meer hoeft op te dragen dat verweerder beslist. Aangezien eiser het beroep niet heeft ingetrokken, moet de rechtbank nog wel een beslissing nemen. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, omdat het doel van eiser met het beroep, namelijk een beslissing van verweerder, inmiddels is bereikt. Eiser heeft geen belang meer bij het oorspronkelijke beroep.
Wat betreft de proceskostenveroordeling overweegt de rechtbank dat verweerder in de kosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 379,50, omdat de zaak enkel over de overschrijding van de beslistermijn ging. Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van eiser, wat de rechtbank interpreteert als geen bezwaar tegen de proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld en de uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van J.M.T. Zoon, griffier.