In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 5 oktober 2022, wordt het beroep van eiser behandeld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend, maar verweerder had niet tijdig beslist. Op 26 juni 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, waardoor het beroep van eiser mede gericht is tegen dit besluit. Eiser verzoekt de rechtbank om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen en om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Verweerder heeft inmiddels een besluit genomen, waardoor de rechtbank niet meer hoeft op te dragen dat verweerder beslist. Het beroep is echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen belang meer heeft bij het oorspronkelijke beroep. De rechtbank kan niet vaststellen dat verweerder een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd, omdat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is en het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom niet in strijd is met het Unierecht.
De rechtbank oordeelt dat verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De proceskosten worden vastgesteld op € 379,50, waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser geen zin meer heeft, omdat verweerder inmiddels heeft beslist en eiser geen procesbelang meer heeft.