In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van eiser. Op 4 mei 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eiser wenst dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelt en verweerder in de proceskosten veroordeelt. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting is gedaan, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Verweerder heeft inmiddels een besluit genomen, waardoor de rechtbank niet meer hoeft op te dragen dat verweerder beslist. Eiser heeft het beroep niet ingetrokken, dus de rechtbank moet nog een beslissing nemen. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, omdat het doel van eiser met het beroep, namelijk het verkrijgen van een besluit, inmiddels is bereikt.
Eiser heeft ook verzocht om vaststelling van de bestuurlijke dwangsom, maar de rechtbank kan dit niet vaststellen op basis van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die van toepassing is op asielaanvragen. De rechtbank oordeelt dat het beroep ten aanzien van de bestuurlijke dwangsom ongegrond is. Wat betreft de proceskosten, oordeelt de rechtbank dat verweerder in de kosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De proceskosten worden vastgesteld op € 379,50, waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor voor de aard van de zaak.