ECLI:NL:RBDHA:2022:1559

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
SGR 20/7900
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering na Eerstejaars ZW-beoordeling en geschil over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. H. Polat-Kiliç, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. A. Arabkhani. Eiseres had een Ziektewet (ZW) uitkering die per 27 juli 2020 door het Uwv werd beëindigd, omdat zij in staat werd geacht haar eigen werk als naaister te verrichten. Eiseres was eerder ziek gemeld en had een complexe medische geschiedenis, waaronder psychische klachten en een eerdere beëindiging van haar ZW-uitkering. Na een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling concludeerde de verzekeringsarts dat eiseres weer in staat was om te werken, wat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep werd bevestigd. Eiseres voerde in beroep aan dat zij volledig arbeidsongeschikt was en dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met haar medische situatie. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de artsen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beëindiging van de ZW-uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7900

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. Polat-Kiliç),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. A. Arabkhani).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres toegekende uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 27 juli 2020 beëindigd.
Bij besluit van 17 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2022 via een skypeverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar begeleidster van Impegno, [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat ging er aan deze procedure vooraf?
1.1
Eiseres was tot 10 oktober 2017 werkzaam als naaister in een leeratelier voor 14 uur per week. Zij heeft zich per 12 februari 2018 ziek gemeld met lichamelijke klachten na een voetoperatie. Op het moment van deze ziekmelding ontving eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). In de periode dat eiseres een WW-uitkering ontving is zij gaan werken als verkoopster op een biologische markt. Vanaf 14 mei 2018 ontvangt eiseres een ZW-uitkering. In het kader van de zogenoemde Eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft medisch onderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van 7 februari 2019 is de ZW-uitkering van eiseres per 11 februari 2019 beëindigd, omdat eiseres per die datum weer geschikt is om haar eigen werk als naaister te verrichten. Vervolgens is de WW-uitkering van eiseres voortgezet.
1.2
Op 25 juli 2019 heeft eiseres zich per 24 juli 2019 opnieuw ziek gemeld vanwege psychische en (andere) lichamelijke klachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft opnieuw medisch onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens is bij besluit van 16 oktober 2019 aan eiseres met ingang van 23 oktober 2019 wederom een ZW-uitkering toegekend. In het kader van een nieuwe Eerstejaars Ziektewetbeoordeling is eiseres op 23 juli 2020 medisch onderzocht. Vervolgens heeft verweerder de ZW-uitkering van eiseres bij het primaire besluit per 27 juli 2020 beëindigd. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt van verweerder dat eiseres vanaf
27 juli 2020 geen recht (meer) heeft op een ZW-uitkering, omdat eiseres vanaf deze datum niet langer ongeschikt is om haar eigen werk als naaister te verrichten. Dit standpunt is gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van
13 november 2020.
Standpunt van eiseres
3. Eiseres voert in beroep aan dat de verzekeringsarts b&b ten onrechte heeft aangenomen dat eiseres nog benutbare mogelijkheden heeft. Eiseres is van mening dat zij in medische zin volledig arbeidsongeschikt is, omdat zij niet zelfredzaam is als gevolg van een ernstige psychische stoornis. De verzekeringsarts b&b gaat er volledig aan voorbij dat eiseres door haar behandelend GZ-psycholoog gediagnosticeerd is met een complexe posttraumatische stress-stoornis (CPTSS). Ook heeft de verzekeringsarts b&b onvoldoende waarde gehecht aan het door haar overgelegde behandelplan van de psycholoog van 3 augustus 2020 van Splinter care, waarin staat dat sprake is van ontwijkende persoonlijkheidskenmerken, een eetstoornis en recidiverende depressieve klachten. De verzekeringsarts b&b lijkt meer waarde te hechten aan de eigen observaties en bevindingen dan de informatie van de behandelend sector. Hetgeen de verzekeringsarts b&b in de rapportage van 13 november 2020 opmerkt, namelijk dat eiseres geen zieke indruk maakt, er conform kalenderleeftijd uitziet en dat zij geen depressieve, angstige of sterk vermoeide indruk maakt, komt ook niet overeen met de informatie van de behandelend sector. Voorts voert eiseres aan dat indien vast komt te staan dat sprake is van benutbare mogelijkheden, onvoldoende beperkingen zijn opgenomen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML). Ten slotte voert eiseres aan dat zij onder behandeling is bij verschillende disciplines, dat zij begeleiding van Impegno ontvangt en dat zij daarnaast vier uur per week werkt. Zij volgt onder meer EMDR-therapie, waarna zij minstens een dag volledig uitgeschakeld is. Een urenbeperking van twintig uur per week is dan ook onvoldoende om haar behandelingen af te maken, aldus eiseres.
Beoordeling door de rechtbank
4.1
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 van de ZW, en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
4.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. [1]
4.3
Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
5. In geschil is de vraag of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres per 27 juli 2020 weer in staat is haar werk als naaister te verrichten en terecht de ZW-uitkering met ingang van die datum heeft beëindigd.
6. De rechtbank stelt vast dat de beroepsgrond van eiseres dat haar opleidingsniveau te hoog is vastgesteld is komen te vervallen. Dit heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd ter zitting bevestigd.
7. Het is vaste rechtspraak dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Het is aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
8.1
De primaire arts heeft eiseres tijdens het spreekuur op 23 juli 2020 psychisch en lichamelijk onderzocht. Verder heeft de primaire arts dossierstudie verricht en van zijn bevindingen op 23 juli 2020 een rapport opgemaakt, welk rapport getoetst en akkoord is bevonden door een verzekeringsarts. In dit rapport heeft de primaire arts geconcludeerd dat eiseres beperkingen heeft op het vlak van veelvuldige storingen en onderbrekingen, veelvuldige deadlines of productiepieken, omgaan met conflicten, grote eindverantwoordelijkheid en leidinggevende aspecten. Verder bestaat er een medische indicatie om een urenbeperking van 20 uur aan te nemen, omdat sprake is van structureel verminderde beschikbaarheid vanwege de voorgeschreven behandeling met recuperatietijd. Volgens de primaire arts is het ziekteproces dusdanig verbeterd dat eiseres voldoende belastbaar is om de maatgevende arbeid te hervatten. Gelet op de aard van de beperkingen op persoonlijk en sociaal vlak en de urenbeperking vindt namelijk geen overschrijding van de belastbaarheid van eiseres plaats. Eiseres wordt daarom weer in staat geacht het eigen werk als naaister te kunnen verrichten.
8.2
De verzekeringsarts b&b heeft vervolgens aan de hand van de door eiseres aangevoerde bezwaren de bevindingen van de primaire arts beoordeeld. De verzekeringsarts b&b heeft eiseres tijdens de hoorzitting op 20 oktober 2020 lichamelijk en psychisch onderzocht. Tevens heeft de verzekeringsarts b&b dossierstudie verricht en kennis genomen van de in de bezwaarfase verstrekte medische informatie van de behandelend sector. In het onder 2 bedoelde rapport van de verzekeringsarts b&b komt hij tot de conclusie dat er geen reden is om af te wijken van de conclusie van de primaire arts dat het ziekteproces dusdanig verbeterd is dat eiseres haar eigen werk weer kan hervatten per 27 juli 2020. Volgens de verzekeringsarts b&b is geen sprake van ‘geen benutbare mogelijkheden’, aangezien eiseres niet is opgenomen in een ziekenhuis of instelling, zij ADL-zelfstandig is en zij geen ernstige psychische stoornis heeft. Gelet op de recente specialistische behandel-informatie zijn de aangenomen psychische beperkingen passend, aldus de verzekeringsarts b&b. Er komen namelijk geen nieuwe medische feiten naar voren uit de verstrekte medische stukken. De depressieve stoornis is matig en de PTSS wordt behandeld. Verder merkt de verzekeringsarts b&b op dat de psychische beperkingen in het verleden groter zijn geweest en dat er nu sprake is van een bepaalde mate van stabiliteit, waardoor EMDR mogelijk is. Volgens de verzekeringsarts b&b is de urenbeperking van 20 uur nog steeds meer dan voldoende om de huidige behandeling mogelijk te maken. De maatgevende arbeid is een zittend beroep, waarbij lichamelijke beperkingen op het gebied van geknield actief zijn en lang staan en lopen tijdens het werk geen belemmering vormen. Dyslexie is verder geen medische reden om de belastbaarheid voor arbeid te beperken. Tot slot merkt de verzekeringsarts b&b op dat eiseres het medicijn quetiapine al jaren gebruikt, waardoor gewenning is ontstaan en dit medicijn eveneens geen belemmering oplevert wat betreft het gebruik van een naaimachine.
9.1
Gelet op de wijze waarop de (verzekerings)artsen hun conclusies over de medische beperkingen van eiseres in hun rapportages hebben onderbouwd, komt de rechtbank tot het oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Uit de rapportages blijkt namelijk dat zowel de primaire arts als de verzekeringsarts b&b eiseres hebben gezien en lichamelijk en psychisch hebben onderzocht tijdens een spreekuur dan wel een hoorzitting. Verder blijkt uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b dat alle door eiseres naar voren gebrachte klachten, waaronder de slaapproblemen en knieklachten die eiseres ter zitting heeft benadrukt, en de door eiseres in de bezwaarfase ingebrachte medische informatie van de behandelend (GZ-)psycholoog, psychotherapeut en neuroloog, op deugdelijke en kenbare wijze betrokken zijn bij de medische beoordeling. Daarmee heeft de verzekeringsarts b&b naar het oordeel van de rechtbank zich in voldoende mate een beeld gevormd van de lichamelijke en psychische klachten van eiseres. In aanmerking wordt daarbij genomen dat de verzekeringsarts b&b in zijn rapport heeft gemotiveerd waarom de bezwaren van eiseres en de door eiseres in bezwaar overgelegde medische informatie niet leiden tot een ander oordeel per datum in geding. Niet gebleken is dat de verzekeringsarts b&b die medische informatie onjuist heeft uitgelegd.
9.2
De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b. Voor zover eiseres heeft betoogd dat zij volledig arbeidsongeschikt is vanwege haar psychische en lichamelijke klachten, faalt dit betoog. Zowel de primaire arts als de verzekeringsarts b&b hebben inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd waarom er vanuit medisch oogpunt geen aanleiding is om te concluderen dat eiseres geen benutbare mogelijkheden heeft. Zoals blijkt uit de rapportages van voornoemde artsen wordt slechts in een uitzonderingssituatie aangenomen dat sprake is van geen benutbare mogelijkheden. Hiervan is alleen sprake als de betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of erkende AWBZ-instelling, bedlegerig of lichamelijk niet zelfredzaam is, ernstig sociaal en persoonlijk disfunctioneert of als sprake is van een medische aandoening met een fatale afloop. Volgens beide artsen is van een dergelijke situatie geen sprake bij eiseres. De rechtbank ziet geen aanleiding om het standpunt van eiseres dat de verzekeringsarts b&b volledig voorbij is gegaan aan de door de behandelend GZ-psycholoog gestelde diagnose en het behandelplan zoals omschreven in de brief van
3 augustus 2020 te volgen. In de onder 2 bedoelde rapportage van 13 november 2020 heeft de verzekeringsarts b&b immers uitgebreid aandacht besteed aan die brief en de daarin en in eerdere medische stukken gestelde diagnoses. Zoals in 9.1 reeds is overwogen, zijn de door eiseres ingebrachte medische stukken kenbaar betrokken bij de medische beoordeling van de verzekeringsarts b&b. Dat eiseres het niet eens is met het oordeel van de (verzekerings)artsen en vindt dat, primair, benutbare mogelijkheden ontbreken, dan wel, subsidiair, dat meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden, kan naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is immers de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van de beschikbare medische informatie de objectiveerbare beperkingen vast te stellen voor het verrichten van arbeid. De eigen opvatting en klachtenbeleving van eiseres is daarbij niet doorslaggevend. Eiseres heeft in beroep (ook) geen medische informatie overgelegd die leidt tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de (verzekerings)artsen. De brieven van haar behandelend gynaecoloog en orthopeed waar eiseres ter zitting naar verwees, zijn in beroep niet ingebracht en hebben, zoals eiseres ter zitting heeft bevestigd, geen betrekking op de datum in geding. Voorts ziet de rechtbank ook geen aanleiding om het standpunt van eiseres dat een urenbeperking van twintig uur per week onvoldoende is te volgen. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapportage op begrijpelijke wijze toegelicht waarom een urenbeperking van twintig uur toereikend is, rekening houdend met de behandelingen die eiseres ondergaat en het werk dat zij op biologische markt verricht. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit dan ook op een deugdelijke medische grondslag.
Conclusie
10. Op grond van het voorgaande heeft verweerder de ZW-uitkering die eiseres ontving terecht per 27 juli 2020 beëindigd op de grond dat eiseres per die datum in staat geacht moet worden om haar eigen werk als naaister te verrichten.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van
mr.R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het niet met de uitspraak eens bent.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 6 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:66 en 22 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2617.