Overwegingen
1. Verweerder heeft bij beschikking van 12 februari 2021 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] [nummer] te [plaats] (het pand), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2020 (de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld op € 4.225.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiseres voor 2021 opgelegde aanslag onroerende-zaakbelastingen (OZB) ten bedrage van € 11.162,45 en de aanslag rioolheffing ten bedrage € 150,85 (de aanslagen).
2. Eiseres heeft tegen de aanslagen bezwaar gemaakt.
3. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiseres nietontvankelijk verklaard en de aanslagen gehandhaafd.
4. Eiseres is eigenaar van het pand en enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijfsnaam] B.V. (de dochtervennootschap) waaraan het pand wordt verhuurd. De dochtervennootschap exploiteert een sportschool met aanverwante activiteiten in het pand (de sportschool).
5. In geschil is of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en of verweerder op juiste gronden en tot het juiste bedrag de aanslagen aan eiseres heeft opgelegd. De waarde van het pand is niet in geschil. Ook niet in geschil is dat eiseres op 1 januari 2021 eigenaar was van het pand en als zodanig was aan te merken.
6. Eiseres voert – zakelijk weergegeven – aan dat de door haar verstuurde e-mail van 25 februari 2021 inhoudende een verzoek om kwijtschelding als bezwaarschrift moet worden aangemerkt en dat zij daarmee tijdig bezwaar heeft gemaakt. Voor zover het bezwaar niet per e-mail ingediend kon worden had verweerder eiseres overeenkomstig artikel 6:6, aanhef en onder b van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid moeten stellen het verzuim te herstellen. Ten aanzien van de aanslagen stelt eiseres primair dat zij geen zeggenschap had over het pand als gevolg van de corona-maatregelen en dat daarom moet worden aangesloten bij de heffingsgrondslag voor gebruik van de onroerende zaak. Subsidiair stelt eiseres dat verweerder een herziene aanslagen dient op te leggen voor de periode dat gebruik van het pand wel mogelijk was.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard nu de aanslag terecht is opgelegd en voor herziening geen aanleiding bestaat nu het een tijdstipbelasting betreft. Verweerder heeft zich ter zitting nader op het standpunt gesteld dat de e-mail van 25 februari 2021, hoewel daarin wordt gesproken van een kwijtschelding, tevens aangemerkt kan worden als een bezwaar tegen de aanslag. Verweerder verzoekt de rechtbank daarom het bezwaar ontvankelijk te verklaren. In overeenstemming met het arrest van de Hoge Raad van 16 juli 2021, beperkt de rechtbank zich tot het inhoudelijke geschil.
8. De aanslag OZB is gebaseerd op de Verordening onroerende-zaakbelastingen Den Haag 2021 van de gemeente Den Haag (de Verordening OZB). De aanslag rioolheffing is gebaseerd op de Verordening Rioolheffing Den Haag 2021 (de Verordening Rioolheffing).
9. Ingevolge artikel 220, aanhef en onder b, van de Gemeentewet en artikel 1 en artikel 2, lid 1, aanhef en onder b van de Verordening OZB wordt - kort gezegd - onder de naam ‘onroerende-zaakbelastingen’ ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken een directe belasting geheven van degene die bij het begin van het kalenderjaar als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij dat op dat tijdstip niet is: een eigenarenbelasting.
10. Ingevolge artikel 4, eerste lid van de Verordening OZB is de heffingsmaatstaf de op voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde. Artikel 6, eerste lid, onder b, ten tweede, van deze Verordening bepaalt dat de belasting voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen een percentage van 0,2642% van de heffingsmaatstaf bedraagt.
11. Niet in geschil is dat eiseres eigenaar is van de roerende zaak. Evenmin zijn de rechtbank feiten of omstandigheden gebleken waarom ter zake van de heffing van onroerend-zaakbelasting zou moeten worden aangesloten bij de heffingsgrondslag voor gebruikers. Dat door de corona-maatregelen de gebruiker (c.q. huurder) beperkt was in de exploitatie van de onroerende zaak maakt dit niet anders. De verwijzingen van eiseres naar diverse jurisprudentie treffen geen doel, nu de uitspraken waar eiseres naar verwijst het gebruik van een roerende zaak betreffen en niet het eigendom ervan.
12. Op grond van het voorgaande heeft verweerder eiseres op juiste gronden aangemerkt als eigenaar en haar de aanslag OZB eigenaar kunnen opleggen van € 11.162,45, zijnde 0,2642% van € 4.225.000, de voor de onroerende zaak voor het belastingjaar 2021 vastgestelde WOZ-waarde.
13. Ingevolge artikel 3, eerste lid, onder a, van de Verordening Rioolheffing wordt de belasting geheven van de eigenaar van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering (het eigenarendeel). Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt, als het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij dat op dat tijdstip niet is.
Artikel 4, tweede lid, onder a, van de Verordening bepaalt dat als perceel wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken. Artikel 6 van de Verordening Rioolheffing bepaalt dat de belasting voor het eigenarendeel € 150,85 bedraagt.
14. Nu niet in geschil is dat eiseres eigenaar is van het pand, heeft verweerder eiseres op juiste gronden en naar het juiste bedrag aangeslagen in de rioolheffing voor het 2021.
15.
De subsidiaire stelling van eiseres dat verweerder een lagere aanslag zou moeten vaststellen volgens het (lagere) tarief voor gebruikers dan wel enkel voor de periode waarin de sportschool wel open was en kon worden geëxploiteerd kan niet slagen. Verweerder heeft hierover ter zitting verklaard dat de Verordening OZB voor elke categorie (gebruiker, eigenaar woning en eigenaar niet-woning) een apart tarief kent en dat er geen mogelijkheid is opgenomen om op enige rekening te houden met een korting op dit tarief. Voor zover eiseres hiermee verzoekt om coulance overweegt de rechtbank dat toepassing van de hardheidsclausule een discretionaire bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders is, die niet door de rechtbank kan worden getoetst.
16.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J.E. Steijvers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 september 2022.
Afschrift verzonden aan partijen op: