ECLI:NL:RBDHA:2022:15561

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2022
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
NL22.20019
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de meerderjarigheid van een asielzoeker en de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een asielzoeker, eiser, om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser betwistte zijn meerderjarigheid en stelde dat hij geboren was in 2006, terwijl de Italiaanse autoriteiten hem als meerderjarig registreerden met een geboortedatum in 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat verweerder niet onzorgvuldig had gehandeld bij de beoordeling van de leeftijd van eiser. De rechtbank concludeerde dat de twijfels over de opgegeven leeftijd van eiser voldoende waren onderbouwd door de Italiaanse autoriteiten, die bevestigden dat eiser als meerderjarig geregistreerd stond. Eiser had niet met voldoende bewijs kunnen aantonen dat hij minderjarig was, en de rechtbank oordeelde dat het aan eiser was om aannemelijk te maken dat de geregistreerde leeftijd onjuist was. De rechtbank verwees naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat verweerder mag uitgaan van de zorgvuldigheid van de registratie in een andere lidstaat, in dit geval Italië.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 31 oktober 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.20019
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. B.H. Werink), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Bij besluit van 5 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.20020, op 25 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Fictoor. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Italiaanse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
Minderjarigheid
2. Eiser betwist dat hij meerderjarig is en hij stelt dat hij is geboren in het jaar 2006. Uit het proces-verbaal van de AVIM en het rapport van de gehoorambtenaar van de IND blijkt dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd. Als gevolg van de twijfel is in Italië informatie opgevraagd en daar is geregistreerd dat hij is geboren op [geboortedatum 1] -2000. Er is volgens eiser ten onrechte geen schouw gehouden om te beoordelen of dat een aannemelijke leeftijd is. Verweerder stelt dat eiser moest proberen om de geregistreerde geboortedatum
van [geboortedatum 1] 2000 in Italië te corrigeren, maar verweerder gaat er daarbij aan voorbij dat er in Italië helemaal geen rechtsgang is om een daar geregistreerde leeftijd te betwisten. Eiser wijst op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 21 juli 2022, Darboe en Camara tegen Italië, specifiek op punt 198 van dit arrest.1 Gelet op dit alles kan volgens eiser moeilijk anders geconcludeerd worden dan dat er twijfel is. Vervolgens wordt echter de hele verantwoordelijkheid om die twijfel weg te nemen bij eiser neergelegd. Eiser heeft in de zienswijze al gewezen op het rapport van de ACVZ2 waarin wordt uitgelegd dat en waarom asielzoekers bij aankomst in Zuid-Europese landen vaak een hogere leeftijd opgeven. Ook is erop gewezen dat deze kwestie op de lijst staat van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (ABRvS) met onderwerpen waar de ABRvS zich nog eens over wil buigen om te kijken of zij haar beleid mogelijk moet bijstellen. Ook wijst eiser op de 'EASO Practical Guide on Age Assessment' uit 2018. Volgens eiser blijkt uit pagina 22 dat het voordeel van de twijfel in het geval van onbegeleide kinderen zo ruim mogelijk moet worden toegepast en blijkt uit het rapport ook dat volgens de normen van de EASO in zijn geval een leeftijdsonderzoek achterwege had moeten blijven. Volgens eiser blijkt dat dit onderzoek onder andere achterwege moet blijven in gevallen van eenvoudige twijfel, zoals bijvoorbeeld wanneer er verklaringen van familie zijn. In dit geval is er een verklaring van de moeder en verweerder betwist de authenticiteit van deze verklaring niet.
Als er substantiële twijfel is en er is ook nog informatie uit een andere database, dan kan er reden zijn voor een leeftijdsbepaling. Nederland past dit anders toe. Voor Nederland zijn dit geen indicaties dat een leeftijdsbepaling moet plaatsvinden, maar vormen zij de leeftijdsbepaling zelf. Daarmee handelt verweerder in strijd met de richtlijnen. Daarbij heeft eiser er ter zitting op gewezen dat uit jurisprudentie van het EHRM blijkt dat volgens het EHRM geen waarde kan worden gehecht aan een visuele schouw, zelfs niet als deze door een arts is gedaan.3 Gelet op dit alles is eiser van mening dat verweerder ten aanzien van de leeftijdsbepaling zeer onzorgvuldig te werk is gegaan. Verweerder had volgens eiser niet zonder een medisch leeftijdsonderzoek mogen concluderen dat hij meerderjarig is.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft bij zijn asielaanvraag gesteld dat hij is geboren op [geboortedatum 2] 2006. Omdat eiser zijn gestelde minderjarigheid niet kon onderbouwen met bewijsmiddelen, heeft er een leeftijdsschouw plaatsgevonden. Bij het verhoor van 9 maart 2022 hebben AVIM-medewerkers geconcludeerd dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd. Bij het gehoor van 26 april 2022 heeft de IND-medewerker ook geconcludeerd dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd. Omdat de conclusie op basis van de schouw was dat er twijfel was over de opgegeven leeftijd, heeft verweerder op grond van artikel 34 van de Dublinverordening een verzoek om informatie gedaan bij de Italiaanse autoriteiten. Uit het antwoord van de Italiaanse autoriteiten bleek dat eiser daar als meerderjarige staat geregistreerd, namelijk met de geboortedatum [geboortedatum 1] 2000. Verweerder heeft daarom vervolgens de geboortedatum van eiser aangepast naar [geboortedatum 1] 2000.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet onzorgvuldig heeft gehandeld ten aanzien van de leeftijdsbepaling en toereikend heeft gemotiveerd dat eiser meerderjarig is.
1. ECLI:CE:ECHR:2022:0721JUDO00579717.
2 Signalering ‘Nadeel van de twijfel. Leeftijdsbepaling amv’s en leeftijdsregistratie als meerderjarige
in EU-lidstaat van eerder verblijf’, Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken, november 2020. 3 Ahmade tegen Griekenland van 25 september 2012 (ECLI:CE:ECHR:2012:0925JUD005052009) en de zaak Mugenzi tegen Frankrijk van 10 juli 2014 (ECLI:CE:ECHR:2014:0710JUD00527009).
Verweerder heeft gehandeld overeenkomstig de werkwijze zoals die is beschreven in paragraaf C1/2.2 van de Vreemdelingencirculaire en de werkinstructie 2018/19. Deze werkwijze als zodanig vindt de rechtbank niet onredelijk of onzorgvuldig. Verweerder heeft op de zitting toegelicht in welke gevallen in het beleid aan de vreemdeling het voordeel van de twijfel wordt gegeven ten aanzien van zijn minderjarigheid. Zo zal wanneer de uitkomst van de schouw is dat de vreemdeling evident minderjarig is en uit het onderzoek bij een andere lidstaat blijkt dat de vreemdeling daar als meerderjarige staat geregistreerd, aan de vreemdeling het voordeel van de twijfel worden gegeven en zal er dus worden uitgegaan van diens minderjarigheid. Ook wanneer er bij de schouw sprake is van twijfel en uit het onderzoek in een andere lidstaat blijkt dat de vreemdeling daar als minderjarige staat geregistreerd, wordt de vreemdeling het voordeel van de twijfel gegeven en wordt er uitgegaan van diens minderjarigheid. Het beleid lijkt hiermee op hoofdpunten in overeenstemming te zijn met de manier waarop het voordeel van de twijfel moet worden ingevuld volgens het rapport van het EASO.
5. De verwijzingen van eiser naar de arresten van het EHRM, Ahmade tegen Griekenland en Mugenzi tegen Frankrijk, maken het voorgaande niet anders. Uit deze arresten kan worden opgemaakt dat een enkele visuele inspectie, zelfs indien deze is uitgevoerd door een arts, niet kan leiden tot een indicatie van de leeftijd van een persoon. Verweerder heeft zijn conclusie echter niet alleen gebaseerd op de uiterlijke kenmerken van eiser, maar ook op zijn gedrag en verklaringen. Daarbij heeft verweerder na deze schouw verder onderzoek ingesteld bij de andere lidstaat, Italië, en de conclusie dat eiser meerderjarig is dus niet enkel gebaseerd op de schouw.
6. De rechtbank overweegt verder dat volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS verweerder er gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel vanuit mag gaan dat de registratie in een andere lidstaat zorgvuldig heeft plaatsgevonden, zodat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat de – in dit geval – in Italië geregistreerde leeftijd onjuist is.4 Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat eiser er niet in is geslaagd om aan te tonen dat de geregistreerde leeftijd onjuist is. Eiser heeft namelijk niet met identificerende documenten onderbouwd dat hij minderjarig is. Ten aanzien van de verklaring van de moeder van eiser heeft verweerder terecht opgemerkt dat dit geen identificerend document is en dat deze inhoudelijk ook vaag is over de geboortedatum van eiser. Het rapport van ACVZ en het gegeven dat de kwestie rondom leeftijdsregistratie in Zuid-Europese landen op een lijst met onderwerpen staat waar de ABRvS zich over wil buigen, betekent niet dat verweerder niet meer van de leeftijdsregistratie in Italië uit mag gaan. Voor zover eiser stelt dat uit het rapport van het ACVZ volgt dat de leeftijdsregistratie in Italië op onzorgvuldige
wijze gaat, stelt verweerder terecht dat eiser zelf in Italië de daar geregistreerde leeftijd heeft opgegeven. Dat het rapport van het ACVZ een uitleg geeft waarom dit vaker wordt gedaan door minderjarige vreemdelingen, betekent niet dat eiser daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat het in zijn geval ook zo is gegaan en dat hij daarom een minderjarige is. Het arrest Darboe en Camara waar eiser naar verwijst treft in zijn geval ook geen doel gelet op de specifieke situatie waar dit arrest op ziet. De omstandigheden in deze zaak zijn niet vergelijkbaar met die van eiser. Verweerder mocht dan ook uitgaan van de in Italië geregistreerde leeftijd en daarmee de meerderjarigheid van eiser en heeft geen leeftijdsonderzoek aan hoeven bieden.
4 Zie de uitspraken van 27 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:653) en van 4 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2022:1184).
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. Eiser voert verder aan dat verweerder ten opzichte van Italië niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser verwijst naar het AIDA-rapport, update 2021, over Italië van mei 2022, specifiek de pagina's 77 tot en met 80 en 117 tot en met 119. Eiser is een zeer jonge man, afkomstig uit een klein dorpje in Ethiopië. Hij kent Italië niet en spreekt de taal niet. Uit het AIDA-rapport blijkt dat het niet eenvoudig is om bij terugkeer in Italië in de asielprocedure te komen en opvang te krijgen. Het is voorzienbaar dat hem dit niet gaat lukken en dat hij op straat terecht zal komen. De kans is groot dat hij in handen valt van mensenhandelaren of andere mensen met slechte bedoelingen. Eiser is van mening dat daarmee ruimschoots is voldaan aan het Jawo-criterium.
8. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel De ABRvS heeft dit bevestigd in de uitspraken van onder meer 6 januari 2022, 24 juni 2022 en 26 augustus 2022.5 Verder heeft het EHRM in de arresten M.T. tegen Nederland en A.B. tegen Finland6 geoordeeld dat Dublinclaimanten in Italië in het asielsysteem worden opgenomen en recht hebben op opvang, ook in het geval van bijzonder kwetsbare personen. Het EHRM heeft hierbij alle op dat moment beschikbare relevante informatie gebruikt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden.
9. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er in de situatie van eiser niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden. De ABRvS heeft het AIDA-rapport over Italië van mei 2022 in haar beoordeling betrokken in haar uitspraak van 26 augustus 2022 en geoordeeld dat het rapport geen wezenlijk ander beeld laat zien ten opzichte van de eerdere AIDA-rapporten. Uit het rapport blijkt niet dat Dublinclaimanten geen toegang hebben tot de asielprocedure en de opvang. Als eiser toch problemen ervaart bij het verkrijgen van toegang tot de asielprocedure of opvangvoorzieningen in Italië, kan en dient hij daarover zijn beklag te doen bij de daartoe geëigende instanties, dan wel bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken
dat klagen voor hem onmogelijk of zinloos is. Verder kan eiser bij voorkomende problemen zich voor bescherming wenden tot de Italiaanse autoriteiten. Eiser heeft niet onderbouwd dat dit in zijn geval niet zo is.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6 M.T. t. Nederland van het EHRM van 23 maart 2021, (ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519); A.B. t. Finland van het EHRM van 27 mei 2021, (ECLI:CE:ECHR:2021:0402DEC004110019).

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff - Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
31 oktober 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.