ECLI:NL:RBDHA:2022:15560

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
NL22.666
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke asielzaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt ingegaan op de beroepen van eisers tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers hebben beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op hun aanvragen. Op 15 maart 2022 heeft verweerder alsnog inwilligende besluiten genomen, waardoor de beroepen van eisers mede gericht zijn tegen deze besluiten. Eisers verzoeken de rechtbank om vaststelling van een bestuurlijke dwangsom en om veroordeling van verweerder in hun proceskosten.

De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat een zitting niet nodig is en heeft de onderzoeken gesloten. De rechtbank overweegt dat, omdat verweerder inmiddels heeft beslist, de beroepen van eisers niet-ontvankelijk zijn. Eisers hebben geen belang meer bij hun oorspronkelijke beroepen, aangezien verweerder heeft voldaan aan hun verzoeken. De rechtbank kan daarom geen uitspraak doen over de vraag of eisers gelijk hadden met hun beroepen.

Eisers verzoek om vaststelling van een bestuurlijke dwangsom wordt ongegrond verklaard, omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat verweerder een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd. Ook het verzoek om een rechterlijke dwangsom wordt afgewezen, omdat verweerder inmiddels heeft beslist. De rechtbank oordeelt echter wel dat verweerder in de proceskosten van eisers moet worden veroordeeld, omdat de besluiten te laat zijn genomen. De proceskosten worden vastgesteld op € 379,50, waarbij de rechtbank rekening houdt met de inhoud van de zaken en de wegingsfactor.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.666 en NL22.505

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , eisers

V-nummer: [V-nummer] en [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.N. Ali), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over de beroepen van eisers, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op hun aanvragen.
Op 15 maart 2022 heeft verweerder alsnog inwilligende besluiten genomen op hun aanvragen. De beroepen van eisers wordt geacht mede gericht te zijn tegen de inwilligende besluiten.
Eisers willen nu nog dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelt en dat zij over gaat tot veroordeling van verweerder in hun proceskosten. Verweerder heeft op dit verzoek gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank de onderzoeken gesloten en de zaken niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Dat is wat eisers hebben gedaan. Inmiddels heeft verweerder wel besluiten genomen. Verweerder heeft dus gedaan wat eisers wilden en de rechtbank hoeft dit dan ook niet meer aan verweerder op te dragen. Omdat eisers de beroepen niet hebben ingetrokken, moet de rechtbank nog wel een beslissing nemen over de beroepen.
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. De beroepen zijn niet-ontvankelijk. De rechtbank zal geen uitspraak doen over de vraag of eisers gelijk hadden met hun beroepen. Dit is om de volgende reden. Eisers wilden met hun beroepen bereiken dat verweerder zou beslissen op hun aanvragen. Omdat verweerder inmiddels heeft beslist, hebben de beroepen van eisers geen zin meer. Eisers hebben daarom geen belang meer bij hun oorspronkelijke beroepen (geen procesbelang).
Heeft verweerder een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
4. Eisers willen dat de rechtbank de hoogte van de verbeurde dwangsom (de bestuurlijke dwangsom) vaststelt.
5. In artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet), zoals die geldt sinds 11 juli 2021, is bepaald dat de artikelen 4.17 tot en met 4.19 van de Awb (die deel uitmaken van afdeling 4.1.3) niet van toepassing zijn op een besluit op een asielaanvraag voor bepaalde tijd. In de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 5 augustus 20222 is geoordeeld dat het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel, waaronder begrepen het bepaalde in artikel 47 van het Handvest. Daarom kan de rechtbank niet vaststellen dat verweerder een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd. Het beroep ten aanzien van het vaststellen van de bestuurlijke dwangsom is ongegrond.
Verzoek om rechterlijke dwangsom
6. Eisers verzoeken de rechtbank tevens om het vaststellen van een rechterlijke dwangsom, omdat verweerder te laat op de aanvragen heeft beslist. De rechtbank zal geen rechterlijke dwangsom opleggen. Verweerder heeft deze beslissing namelijk alsnog genomen.
Proceskostenveroordeling
7. Over de vergoeding van de proceskosten die eisers vragen overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers redelijkerwijs hebben moeten maken. De bestreden besluiten van 15 maart 2022 zijn namelijk te laat genomen en eisers hebben terecht beroepen ingesteld tegen het niet tijdig nemen van de besluiten. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de andere partij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)). Verweerder heeft gereageerd op de verzoeken van eisers en heeft er geen bezwaar tegen om de proceskosten van eisers te betalen.
8. De rechtbank stelt de proceskosten van eisers die verweerder moet betalen vast op
€ 379,50. Omdat de zaken alleen gaan over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).
9. Verder beschouwt de rechtbank deze zaken vanwege de inhoud als samenhangende zaken. Daarom blijft de hoogte van de vergoeding beperkt tot het bedrag dat in één zaak zou worden toegekend (artikel 3 van het Bpb).

Beslissing

De rechtbank:
in NL22.666:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.
in NL22.505:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
B.L. Duteweert, griffier.
06 oktober 2022

Documentcode: [documentcode]

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.