In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt ingegaan op de beroepen van eisers tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers hebben beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op hun aanvragen. Op 15 maart 2022 heeft verweerder alsnog inwilligende besluiten genomen, waardoor de beroepen van eisers mede gericht zijn tegen deze besluiten. Eisers verzoeken de rechtbank om vaststelling van een bestuurlijke dwangsom en om veroordeling van verweerder in hun proceskosten.
De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat een zitting niet nodig is en heeft de onderzoeken gesloten. De rechtbank overweegt dat, omdat verweerder inmiddels heeft beslist, de beroepen van eisers niet-ontvankelijk zijn. Eisers hebben geen belang meer bij hun oorspronkelijke beroepen, aangezien verweerder heeft voldaan aan hun verzoeken. De rechtbank kan daarom geen uitspraak doen over de vraag of eisers gelijk hadden met hun beroepen.
Eisers verzoek om vaststelling van een bestuurlijke dwangsom wordt ongegrond verklaard, omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat verweerder een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd. Ook het verzoek om een rechterlijke dwangsom wordt afgewezen, omdat verweerder inmiddels heeft beslist. De rechtbank oordeelt echter wel dat verweerder in de proceskosten van eisers moet worden veroordeeld, omdat de besluiten te laat zijn genomen. De proceskosten worden vastgesteld op € 379,50, waarbij de rechtbank rekening houdt met de inhoud van de zaken en de wegingsfactor.