ECLI:NL:RBDHA:2022:15500

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
NL22.24805 en NL22.24807
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen en overdracht naar Oostenrijk onder de Dublinverordening met betrekking tot de belangen van het kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 december 2022 uitspraak gedaan in de asielprocedures van drie eisers, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hadden aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvragen. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. C.J. Ullersma, hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten. Tijdens de zitting op 20 december 2022 hebben de eisers aangevoerd dat de belangen van het kind, in dit geval [eiseres 2], onvoldoende waren meegewogen in de beslissing van de Staatssecretaris. Ze wezen op de risico's van bloedwraak en de stress die de situatie met zich meebracht, vooral voor [eiseres 2]. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Staatssecretaris in redelijkheid kon besluiten dat de asielaanvragen niet in behandeling genomen hoefden te worden. De rechtbank concludeerde dat er geen concrete ontwikkelingsbedreigingen waren die een ander besluit rechtvaardigden. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 29 december 2022 en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.24805 en NL22.24807

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres 1] , [eiser] en [eiseres 2] ,eisers V-nummers: [V-nummer 1] , [V-nummer 2] en [V-nummer 3]
(gemachtigde: mr. C.J. Ullersma),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A. Bondarev).

Procesverloop

Bij besluiten van 2 december 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaken NL22.24806 en NL22.24808, op 20 december 2022 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen. In dit geval heeft verweerder een terugnameverzoek naar Oostenrijk verstuurd. Oostenrijk heeft dit verzoek geaccepteerd.
2. Eisers voeren aan dat in het besluit alleen staat dat Oostenrijk ook moet handelen naar de belangen van het kind. Dat is volgens eisers onvoldoende onderbouwd gezien de belangen van [eiseres 2] , haar vader en haar stiefmoeder. De aanwezigheid van de familieleden in Oostenrijk waardoor eisers vrezen voor bloedwraak, de stress die daaruit
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
voortvloeit en het feit dat [eiseres 2] al zes maanden in Nederland is, op school zit en vriendjes maakt zijn relevante factoren waar Nederland onderzoek naar moet doen. Daarbij moet betrokken worden dat Nederland de procedure niet heel snel heeft opgepakt waardoor het tijdsverloop en het beginnen te hechten in Nederland ook is aangevangen. Ook is van belang dat de vluchtreis heel zwaar is geweest, vooral voor een jong meisje als [eiseres 2] .
[eiseres 2] wil nergens heen, maar wil blijven op de plek waar zij is, ze is angstig dat ze misschien nog een soortgelijke reis moet beleven. Eisers verwijzen daarbij nog naar hun patiëntendossiers en een brief van een leerkracht van de school waar [eiseres 2] naartoe gaat. Verweerder heeft in het bestreden besluit enkel een opsomming gegeven van hetgeen in IB2022/773 staat. Daarmee is niet het belang van [eiseres 2] gemotiveerd. Verweerder heeft daarbij ook onvoldoende gemotiveerd waarom deze omstandigheden er niet toe leiden dat toepassing wordt gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de omstandigheden die eisers hebben aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag van eisers in behandeling te nemen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers de bescherming van de Oostenrijkse autoriteiten kunnen inroepen indien zij zich niet veilig voelen omdat beider families problemen hebben met de affectieve relatie van eisers. Eisers hebben geen afdoende onderbouwing gegeven waarom dit niet zou kunnen of bij voorbaat zinloos zou zijn.
Evenmin is gebleken dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van het kind zoals is vermeld in artikel 6 van de Dublinverordening. Ten tijde van het bestreden besluit was over de gestelde situatie van [eiseres 2] nog geen onderbouwing gegeven. Enkele dagen voor de zitting is eiseres met [eiseres 2] bij de huisarts geweest en zijn de klachten slecht slapen, bedplassen en huilen besproken, die zich voordoen sinds er gesprekken zijn met DT&V. Er is verder een bericht van de leerkracht overgelegd die stelt dat ze sinds september 2022 op de school zit, het goed doet, dat ze veel verdriet heeft van het vooruitzicht te moeten vertrekken. Ook schrijft ze dat [eiseres 2] in Oostenrijk traumatische ervaringen heeft gehad en dat stabiliteit belangrijk is. Ter zitting heeft verweerder hierop gereageerd en zich op het standpunt gesteld dat de situatie niet zodanig ernstig of uitzonderlijk is dat verweerder nader afzonderlijk onderzoek had moeten verrichten naar de belangen van [eiseres 2] .
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen. Concrete ontwikkelingsbedreigingen juist vanwege overdracht naar Oostenrijk zijn niet benoemd. Dat de situatie spanningen oproept is aannemelijk en dat [eiseres 2] daar, tezamen met eisers, last van heeft ook. In het patiëntendossier is onder meer opgenomen dat bedplassen veel voorkomt onder kinderen in het AZC en dat in het geval van [eiseres 2] meer aannemelijk is dat ze last heeft van onderliggend veel stress en spanning en dat het zinvol lijkt om te kijken wat het verloop van het gezin op het AZC is.
De omstandigheden zijn echter niet zodanig specifiek of ernstig dat verweerder eerst een orthopedagogisch onderzoek had moeten laten doen alvorens het besluit te nemen. Deze documenten zijn onvoldoende om aan te nemen dat er sprake zal zijn van onevenredige hardheid als eisers worden overgedragen aan Oostenrijk. Daarbij is ook van belang dat eisers ongeveer zes maanden in Nederland verblijven en kennelijk pas sinds drie maanden
3 Informatiebericht naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1671.
op hetzelfde verblijfsadres. De gestelde binding met Nederland en de omgeving mocht verweerder nog niet zo sterk achten dat het belang van [eiseres 2] zich tegen overdracht naar Oostenrijk verzet. Daarbij is van belang dat eisers de link leggen tussen hun eigen stress, de wijze waarop hun reis vanuit Turkije is verlopen en het feit dat ze in Oostenrijk een dag zijn opgehouden door de politie. Gelet op de beoogde gereguleerde overdracht naar Oostenrijk zullen dergelijke omstandigheden zich niet hoeven voordoen. Het is aan de ouders om dit voor [eiseres 2] duidelijk te maken. Voorts mag verweerder ervan uitgaan dat zorg- en hulpverlening in Oostenrijk van een vergelijkbaar niveau is, zodat als opvoedondersteuning geïndiceerd is, zoals het patiëntdossier van [eiseres 2] suggereert, dit ook in Oostenrijk mogelijk is. Verweerder mocht zich daarbij op het standpunt stellen dat de bedoelde IB2022/77 als gevolg van de desbetreffende uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met name ziet op een andere situatie, met name het geval waarin een verzorgende ouder na overdracht voor de minderjarige niet meer aanwezig zou zijn.
Daarvan is in dit geval geen sprake.
Gezien het vorenstaande is niet aannemelijk geworden dat het belang van [eiseres 2] zich in zodanig zwaarwegende mate tegen overdracht naar Oostenrijk verzet, dat verweerder van het besluit daartoe had moeten afzien.
5. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken is van omstandigheden die ertoe leiden dat overdracht in dit geval van onevenredige hardheid zou getuigen. De beroepsgronden slagen niet.
6. De beroepen zijn ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 december 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.