In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van eiser. Eiser had op 28 juli 2022 een inwilligend besluit ontvangen, maar wilde dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelt en verweerder in de proceskosten veroordeelt. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting kwam, is het onderzoek gesloten zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Eiser heeft dit gedaan, maar omdat verweerder inmiddels een besluit heeft genomen, is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had geen belang meer bij het beroep, omdat verweerder aan zijn verzoek had voldaan. Eiser vroeg ook om vaststelling van de bestuurlijke dwangsom, maar de rechtbank kon dit niet vaststellen op basis van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die van toepassing is op asielaanvragen.
De rechtbank heeft wel geoordeeld dat verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 379,50, waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor voor de aard van de zaak. De rechtbank heeft de beslissing openbaar gemaakt en bekendgemaakt op 1 november 2022, waarbij het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk is verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard.