In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van eiser. Op 10 juni 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, waardoor het beroep van eiser mede gericht is tegen dit besluit. Eiser verzocht de rechtbank om vaststelling van de bestuurlijke dwangsom en veroordeling van verweerder in de proceskosten. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat partijen geen zitting hebben aangevraagd, is het onderzoek gesloten zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Verweerder heeft inmiddels een besluit genomen, waardoor de rechtbank niet meer hoeft op te dragen dat verweerder beslist. Het beroep is niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen belang meer heeft bij het beroep. Eiser wilde dat verweerder zou beslissen op zijn aanvraag, en dat is inmiddels gebeurd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de bestuurlijke dwangsom niet is verbeurd, omdat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is.
Wat betreft de proceskostenvergoeding heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder in de kosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 379,50, rekening houdend met de wegingsfactor, en heeft geoordeeld dat er geen andere kosten zijn die vergoed kunnen worden. De rechtbank heeft de beslissing openbaar gemaakt en bekendgemaakt.