ECLI:NL:RBDHA:2022:15338

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
NL22.24743
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 3 december 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2022 behandeld en het onderzoek gesloten, maar heropend op 13 december 2022 om verweerder de gelegenheid te geven nadere stukken toe te voegen. Het onderzoek ter zitting is hervat op 19 december 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank overweegt dat eiser Nederland is ingereisd zonder een op zijn naam gesteld paspoort en dat hij geen inreisstempel van het Schengengebied heeft. Eiser heeft zijn stelling dat hij met een Schengen-visum Spanje is ingereisd niet onderbouwd. De rechtbank concludeert dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist zijn en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wordt eveneens afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf in aanwezigheid van griffier P. Bruins en is openbaar gemaakt op 21 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.24743
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V Nummer]
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: M. Janssen en J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2022 op zitting behandeld en heeft het onderzoek toen gesloten. Bij beslissing van 13 december 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om verweerder de gelegenheid te bieden nadere stukken aan het dossier toe te voegen. Het onderzoek ter zitting is hervat op 19 december 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hamidi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1987.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van
het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld. Ter zitting heeft verweerder de gronden onder 3f en 4e prijsgegeven.
3. Eiser betwist alle zware gronden en de lichte gronden onder 4a en 4e.
4. Ten aanzien van de grond onder 3a overweegt de rechtbank het volgende. Uit het bestreden besluit blijkt eiser Nederland is ingereisd zonder in het bezit te zijn van een op zijn naam gesteld paspoort. Verder is niet gebleken dat eiser beschikt over een inreisstempel van het Schengengebied. Eiser heeft zijn stelling dat hij indertijd met een zogenoemd Schengen-visum Spanje is ingereisd, niet onderbouwd. Aldus heeft verweerder een feitelijk juiste toelichting gegeven op de grond onder 3a. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
24 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:793, gaat niet op. Deze uitspraak is inmiddels achterhaald. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829, rechtsoverweging 15.1.
5. Ten aanzien van de grond onder 3c overweegt de rechtbank dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan het terugkeerbesluit van 9 januari 2016. Ook deze grond is feitelijk juist.
6. Eiser heeft de gronden onder 4c en 4d niet betwist.
7. Samen kunnen de gronden onder 3a, 3c, 4c en 4d de maatregel van bewaring al dragen. De rechtbank laat daarom de bespreking van de geschilpunten over de andere gronden van de maatregel onbesproken.
8. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe de rechtbank gehouden is, komt de rechtbank niet tot het oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
9. De conclusie is dat het beroep ongegrond is. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 december 2022

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.