ECLI:NL:RBDHA:2022:15285

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
NL22.17631
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring ongegrond tegen Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 september 2022 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Pakistaanse nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, die op 22 juli 2022 was opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser verzocht tevens om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en dat de eerdere uitspraak van 10 augustus 2022 relevant is voor de beoordeling van het huidige beroep. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt in de uitzetting en dat er geen zicht is op uitzetting naar Pakistan, vooral gezien de huidige overstromingen in dat land. De rechtbank stelt vast dat voor een bewaring op grond van artikel 59b van de Vw geen zicht op uitzetting vereist is, en dat verweerder enkel gehouden is om aanvragen binnen de gestelde termijnen te behandelen.

Daarnaast heeft eiser betoogd dat er geen lichter middel is toegepast en dat zijn persoonlijke en medische omstandigheden onvoldoende zijn meegewogen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat het Detentiecentrum Rotterdam kan worden gekwalificeerd als een speciale inrichting voor bewaring. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.17631
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Verweerder heeft op 22 juli 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 19 september 2022 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Pakistaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1985.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 10 augustus 2022 (in de zaak NL22.14595) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die
uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Verweerder heeft op 27 juli 2022 de maatregel van bewaring beëindigd en meteen een nieuwe maatregel van bewaring opgelegd. Eiser stelt dat hij nooit een schriftelijke beslissing hiervan heeft ontvangen. De rechtbank merkt op dat de rechtbank in de vorige uitspraak van 10 augustus 2022 hierover al heeft geoordeeld. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Daarnaast stelt eiser dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt in de uitzetting. Niet is gebleken dat er terugkeergesprekken zijn gevoerd met eiser of andere handelingen om de uitzetting te realiseren. Ook is er volgens eiser geen zicht op uitzetting naar Pakistan. Op dit moment zijn er overstromingen in Pakistan en is er veel schade. Dit heeft een hogere prioriteit voor de Pakistaanse autoriteiten dan het behandelen van lp- aanvragen.
6. Eiser is in bewaring gesteld op grond van artikel 59b van de Vw 2000. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 januari 20181, volgt dat voor een bewaring op deze grond zicht op uitzetting geen
voorwaarde is. Daaruit volgt dat verweerder bij een bewaring krachtens deze bepaling niet gehouden is voortvarend handelingen ter voorbereiding van de uitzetting te verrichten die daadwerkelijk kunnen bijdragen aan de bespoediging van de feitelijke uitzetting, zoals het voortvarend behandelen van aanvragen tot het verlenen van een verblijfvergunning asiel voor bepaald tijd. Verweerder is alleen gebonden om deze aanvragen te behandelen binnen de in artikel 59b van de Vw 2000 gestelde termijnen en daarop te beslissen.
7. Verder voert eiser aan dat ten onrechte geen lichter middel is toegepast. Eiser is van oordeel dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn dringende persoonlijke en medische psychische omstandigheden. De plaatsing in het Detentiecentrum heeft zijn klachten verergerd. Eiser voert daarbij aan dat het Detentiecentrum Rotterdam niet kan worden aangemerkt als een speciale inrichting voor bewaring als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. Hij verwijst daarbij naar het arrest K. van het Hof van Justitie van 10 maart 2022.2 In het Detentiecentrum zitten zowel strafrechtelijke als vreemdelingrechtelijke gedetineerden. Het regime in het Detentiecentrum is daarom niet geschikt.
8. Uit de uitspraak van de Afdeling van 21 juli 2022,3 volgt dat het Detentiecentrum Rotterdam kan worden gekwalificeerd als een speciale inrichting voor bewaring als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. Naar het oordeel van de rechtbank is dit dan ook geen reden om te oordelen dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen. Verder verwijst de rechtbank naar haar eerdere uitspraak van 10 augustus 2022 (in de zaak NL22.14595), rechtsoverweging 8. Naar het oordeel van de rechtbank hoeft verweerder niet te volstaan met een lichter middel.
2 ECLI:EU:C:2022:178.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken op:
21 september 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie
Mr. J.A. Schuman Rechter
Rechtbank Midden-Nederland

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.