ECLI:NL:RBDHA:2022:15254

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
NL22.20563
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met betrekking tot Marokkaanse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Marokkaanse eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 11 oktober 2022 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 24 oktober 2022, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. P.E.J.M. Bartels, en een tolk, H. Lotfi. De eiser voerde aan dat hij ten onrechte geen rechtsbijstand had gekregen tijdens het gehoor voorafgaand aan zijn inbewaringstelling. De rechtbank oordeelde dat de eiser instemde met het gehoor zonder de aanwezigheid van zijn gemachtigde en dat er geen schending van het verdedigingsbeginsel was. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico op onttrekking aan toezicht, voldoende waren gemotiveerd door verweerder. De rechtbank wees het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.20563
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Lotfi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2000.
Geen rechtsbijstand bij gehoor
2. Eiser voert aan dat hij ten onrechte geen rechtsbijstand heeft gekregen bij het gehoor voorafgaande aan zijn inbewaringstelling. Zijn gemachtigde heeft in een telefoongesprek van 11 oktober 2022, om 12.19 uur, aan de verbalisant meegedeeld dat zij bij het gehoor aanwezig kon zijn. Zij heeft de verbalisant verzocht om aan eiser te vragen of eiser prijs stelde op haar aanwezigheid bij dat gehoor. Dit verzoek is niet aan eiser overgebracht. Hem is bij aanvang van het gehoor om 13.48 uur slechts meegedeeld dat zijn gemachtigde niet aanwezig kon zijn, waarna eiser heeft ingestemd met de aanvang van het gehoor zonder de bijstand van zijn gemachtigde. Eiser stelt dat deze gang van zaken een schending van het verdedigingsbeginsel oplevert.
3. Het proces-verbaal van het gehoor voor de inbewaringstelling van 11 oktober 2022 (model M110) geeft -voor zover hier van belang- het volgende weer:
“(…) Op 11/10/2022, te 13.48 uur, hoorde ik (…) de vreemdeling (…). (…)
Op 11/10/2022, te 12:19 uur, werd de advocaat (….) mr. P.E.J.M. Bartels op voorhand telefonisch op de hoogte gebracht van de op handen zijnde inbewaringstelling. Nadat ik de vreemdeling (…) in persoon medegedeeld had dat deze zich bij het gehoor van de inbewaringstelling kon doen bijstaan door een raadsman, verklaarde hij wel een advocaat bij het gehoor te willen, waarna ik de advocatenpiketdienst/piketadvocaat op 11/10/2022 te 11:32 uur per e-mail ingelicht heb.
(…)
Het gehoor vond plaats zonder aanwezigheid van de raadsman (….) mr. P.E.J.M. Bartels, omdat: deze niet aanwezig kon zijn en betrokkene er geen bewaar tegen had dat de advocaat hem later zou bezoeken.
(…)
Eerst wil ik u wijzen op een aantal rechten. Zo hebt u het recht op bijstand van een advocaat bij dit gehoor. Voorafgaand dit gehoor heb ik telefonisch contact gehad met uw advocaat, mr. Bartels. U heeft eerder aangegeven dat u het geen bezwaar vindt dat zij u later komt bezoeken vandaag.
O: U heeft recht op bijstand van een advocaat bij dit gehoor. V: Wilt u dit?
A: Ik heb begrepen dat de advocaat me straks komt bezoeken en daar heb ik geen problemen mee.
(…)
4. De rechtbank leidt uit dit proces-verbaal af dat eiser uiteindelijk ermee heeft ingestemd dat het gehoor zou plaatsvinden zonder de aanwezigheid van zijn gemachtigde. Het proces-verbaal geeft er geen blijk van dat eiser tijdens het gehoor op enigerlei wijze zijn ongenoegen heeft geuit over het feit dat zijn gemachtigde niet bij het gehoor aanwezig was. Ook op geen enkel moment ná het gehoor hebben eiser en zijn gemachtigde bij verweerder kenbaar gemaakt dat sprake is geweest van een ontoelaatbare schending van de belangen van eiser. In het licht hiervan is de enkele toelichting ter zitting van eiser over de gang van zaken op 11 oktober 2022, vanaf 12.19 uur, onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de weergave in het proces-verbaal. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te oordelen dat sprake is geweest van een schending van het verdedigingsbeginsel. De beroepsgrond faalt dus.
De gronden van de maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten
of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Ter zitting heeft verweerder de zware grond 3h ingetrokken.
6. Eiser heeft de zware grond 3c betwist. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden 3a en 3b niet heeft betwist. De gronden 3a en 3b kunnen de maatregel van bewaring al zelfstandig dragen. De beroepsgrond ten aanzien van de zware grond 3c behoeft daarom geen nadere bespreking.
Zicht op uitzetting
7. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er zicht op uitzetting bestaat ten aanzien van Marokko. Sinds april 2021 bestond er geen zicht op uitzetting naar Marokko. Volgens eiser moet verweerder daarom motiveren waarom er nu wel zicht op uitzetting is.
8. De rechtbank stelt vast dat in de maatregel van bewaring ten aanzien van het zicht op uitzetting is vermeld:

Voorts is geoordeeld dat ten tijde van de oplegging van de maatregel zicht op uitzetting bestaat, omdat (…) niet is gebleken dat betrokkene de nationaliteit heeft van een staat die geen medewerking verleent aan gedwongen terugkeer of waarvoor een vertrekmoratorium of een andere beleidsmatige belemmering voor de uitzetting geldt
Met deze motivering haakt verweerder afdoende kenbaar aan bij het inmiddels bekende informatie dat de Marokkaanse autoriteiten weer medewerking verleent aan gedwongen terugkeer en dat er thans dus zicht op uitzetting naar Marokko bestaat.1 De beroepsgrond faalt dan ook.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
1. Zie in dit verband de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s -Hertogenbosch, van 5 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:10183.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
27 oktober 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. R.J.A. Schaaf M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.