In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Marokkaanse eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 11 oktober 2022 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 24 oktober 2022, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. P.E.J.M. Bartels, en een tolk, H. Lotfi. De eiser voerde aan dat hij ten onrechte geen rechtsbijstand had gekregen tijdens het gehoor voorafgaand aan zijn inbewaringstelling. De rechtbank oordeelde dat de eiser instemde met het gehoor zonder de aanwezigheid van zijn gemachtigde en dat er geen schending van het verdedigingsbeginsel was. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico op onttrekking aan toezicht, voldoende waren gemotiveerd door verweerder. De rechtbank wees het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.