ECLI:NL:RBDHA:2022:15246

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
NL19.16245
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 24 november 2022, wordt de asielaanvraag van eiseres, een kwetsbare vreemdeling, beoordeeld in het kader van de Dublinverordening. Eiseres had eerder een asielaanvraag ingediend in Italië en verzocht nu om een verblijfsvergunning in Nederland. De rechtbank oordeelt dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen. Dit beginsel houdt in dat men ervan uit mag gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt, ook na het in werking treden van het Salvini-decreet, dat de opvang van kwetsbare vreemdelingen in Italië regelt. De rechtbank wijst erop dat uit recente rapporten geen verslechtering van de opvangomstandigheden blijkt die zou leiden tot een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

De rechtbank erkent de impact van de lange procedure op eiseres en haar dochter, maar concludeert dat dit niet voldoende is om de asielaanvraag in Nederland te behandelen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om prejudiciële vragen te stellen of de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van andere arresten van het EHRM. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de overdracht aan Italië kan plaatsvinden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.16245

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [v-nummer 1]
en haar minderjarige dochter
[minderjarige dochter],
V-nummer: [v-nummer 2]
(gemachtigde: mr. R. Roelofsen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G.H. Belluz).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep aangehouden in afwachting van de beantwoording van de vragen zoals deze door deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, zijn gesteld in haar tussenuitspraak van 28 juni 2019 [1] . De voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 12 augustus 2019 [2] het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit geschorst en bepaald dat eiseres en haar dochter niet aan Italië mogen worden overgedragen totdat op het beroep is beslist.
Op 15 april 2021 [3] heeft het EHRM [4] in de zaak M.T. tegen Nederland arrest gewezen over de overdracht van bijzonder kwetsbare vreemdelingen aan Italië.
Eiseres heeft op 14 mei 2021 en 15 november 2021 aanvullende gronden van beroep ingediend. Verweerder heeft op 18 mei 2021 een verweerschrift overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen E.O. Tackey. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waarover gaat deze uitspraak?
1. Uit Eurodac blijkt dat eiseres op 9 juli 2016 een asielaanvraag heeft ingediend in Italië. Op 23 februari 2019 heeft eiseres in Nederland een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft Italië verzocht eiseres op grond van de Dublinverordening [5] terug te nemen. Italië heeft op 26 maart 2021 daarmee ingestemd. In deze uitspraak ligt ter beoordeling voor of de asielaanvraag door Nederland in behandeling genomen moet worden. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en legt hierna uit hoe zij tot deze conclusie komt.
Is de overdrachtstermijn overschreden?
2. Met de toewijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening bij uitspraak van 12 augustus 2019 is de overdrachtstermijn gestuit. Dit betekent dat de overdrachtstermijn nog niet is verstreken.
Kan ten opzichte van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in zijn algemeenheid ervan uit mag gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Dit volgt onder meer uit de uitspraken van de Afdeling [6] van 15 oktober 2020 [7] , 25 februari 2021 [8] en 19 april 2021 [9] . Ook uit het arrest van het EHRM in de zaak M.T. tegen Nederland volgt dat ten opzichte van Italië nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het EHRM heeft op grond van een volledig en ex nunc-onderzoek uiteengezet dat bijzonder kwetsbare vreemdelingen, sinds het van kracht worden van het nieuwe decreet 130/2020 (het Salvini-decreet), worden opgevangen in dezelfde locaties en onder dezelfde voorwaarden als vóór de inwerkingtreding van het Salvini-decreet. Ook heeft het EHRM geoordeeld dat niet is gebleken dat deze opvanglocaties niet voldoen aan de eisen die daaraan worden gesteld. Alle informatie die tot dan toe bekend was, waaronder het SFH/OSAR rapport van januari 2020 en het AIDA-rapport (update 2019) waar eiseres naar heeft verwezen, is door het EHRM in dit arrest betrokken.
3.1
Met betrekking tot de rapporten waar eiseres op heeft gewezen die dateren van ná het arrest M.T. tegen Nederland (het AIDA-rapport van juni 2021, het SFH/OSAR-rapport van juni 2021 en een document van VluchtelingenWerk Nederland van augustus 2021), is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit deze rapporten geen verslechtering blijkt ten opzichte van dit arrest. Weliswaar blijkt uit deze rapporten dat er nog onduidelijkheid en twijfel is over de uitvoering van het Salvini-decreet en dat er nog steeds sprake is van schaarste in de opvanglocaties, maar de rechtbank acht dit onvoldoende om te oordelen dat sprake is van structurele tekortkomingen in de zin van artikel 4 van het Handvest [10] . Eiseres heeft ook gewezen op berichtgeving van Maria Cristina Romano, ELENA-coördinator voor Italië, waarin is aangegeven dat voor gezinnen met minderjarige kinderen een groot risico bestaat dat zij dagenlang moeten wachten op een plek in een SAI-opvangcentrum (voorheen SPRAR of SIPRIOMI). Uit deze berichtgeving blijkt echter ook dat de wachttijd voor deze kwetsbare groep op een plaats in het opvangsysteem korter is. Ook uit pagina’s 16 en 17 van het AIDA-rapport van juni 2021 volgt niet dat Dublinclaimanten structureel niet in de opvang worden toegelaten. Dit blijkt evenmin uit het SFH/OSAR-rapport van juni 2021. Weliswaar is in dit rapport beschreven dat de opvangcapaciteit in de SAI-opvangcentra onvoldoende is, maar ook dat voorrang wordt gegeven aan kwetsbare mensen. Op pagina 7 staat dat de opvangcapaciteit voor kwetsbaren onvoldoende is, maar SFH/OSAR verwijst voor meer informatie naar haar eigen rapport van januari 2020. Het rapport van januari 2020 was echter al bekend ten tijde van het arrest M.T. tegen Nederland en heeft niet geleid tot het oordeel dat de opvangvoorzieningen niet toereikend zijn. In zoverre doet het rapport dus geen afbreuk aan het arrest van het EHRM. Daarnaast gelden de Kwalificatierichtlijn, de Procedurerichtlijn en de Opvangrichtlijn ook ten aanzien van de asielprocedure en opvang van asielzoekers in Italië. Door eiseres zijn geen concrete aanwijzingen aangevoerd dat zij en haar dochter na overdracht niet passend zullen worden opgevangen of dat de toegang tot noodzakelijke (medische) voorzieningen niet is gewaarborgd.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat voor haar en haar dochter geen plek in de opvang wordt gereserveerd omdat deze plekken voor Dublinclaimanten beperkt zijn, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat dit niet betekent dat eiseres en haar dochter, al op voorhand, na overdracht niet passend zullen worden opgevangen. Daarbij geldt ook dat het uitgangspunt is dat als zich problemen voordoen, eiseres zich moet wenden tot de Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat voor eiseres deze mogelijkheid niet bestaat of dat de Italiaanse autoriteiten haar niet kunnen of willen helpen.
Verweerder mag ervan uitgaan dat eiseres in Italië na overdracht toegang heeft tot opvang en andere voorzieningen en zij deze in de praktijk ook zal krijgen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar overdracht aan Italië een schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM [11] inhoudt.
Had verweerder aanleiding moeten zien om de asielaanvraag van eiseres aan zich te trekken met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening?
4. De rechtbank vindt het begrijpelijk dat de lange duur van de procedure en de daarmee gepaard gaande onzekerheid over de verblijfspositie een grote impact hebben op eiseres en haar dochter. Verweerder heeft hierin echter geen aanleiding hoeven zien om de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken. Weliswaar moet op grond van de Dublinverordening snel worden bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is, maar in deze verordening is ook bepaald dat overdracht niet kan plaatsvinden als dit in strijd is met artikel 4 van het Handvest. Ten aanzien van Italië bestond hierover onzekerheid tot het verschijnen van het arrest van het EHRM in de zaak M.T. Het tijdsverloop als gevolg van het onderzoek en de beoordeling van de situatie in Italië is onvoldoende om te oordelen dat verweerder op grond daarvan de asielaanvraag van eiseres alsnog in behandeling moet nemen. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover prejudiciële vragen te stellen.
4.1
Ook is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat het beroep van eiseres in 2019 is aangehouden en haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is toegewezen, niet betekent dat toen is geoordeeld dat sprake was van een situatie dat overdracht aan Italië een situatie zou opleveren in strijd met artikel 3 EVRM. Ter beoordeling ligt voor de situatie zoals die nu is in Italië en ten aanzien daarvan is overwogen dat verweerder kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
4.2
De rechtbank ziet geen aanleiding om de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van de arresten van het EHRM op de interim measures die nog aanhangig zijn en betrekking hebben op de situatie in Italië. In het arrest M.T. heeft het EHRM geoordeeld dat uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat ook kwetsbare asielzoekers aan Italië kunnen worden overgedragen. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat daar op dit moment niet vanuit kan worden gegaan.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. Rovers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.NL19.16246
3.ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519
4.Europese Hof voor de Rechten van de Mens
5.Verordening EU nr. 604/2013
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
10.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
11.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden