ECLI:NL:RBDHA:2022:15245
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep ongegrond inzake verblijfsvergunning asiel en interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag, op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft het beroep, samen met een andere zaak, behandeld.
De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris het bestreden besluit terecht heeft gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Dit artikel stelt dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen indien een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling. Nederland had een verzoek om overname gedaan aan Italië, dat dit verzoek heeft aanvaard. Eiser voerde aan dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing zou zijn ten aanzien van Italië, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat de situatie in Italië zodanig is veranderd dat dit beginsel niet meer kan worden gehanteerd.
De rechtbank concludeert dat de rapporten waar eiser naar verwijst, niet voldoende bewijs leveren dat de situatie in Italië onveilig is voor Dublin-terugkeerders. De rechtbank bevestigt dat Italië zich heeft verbonden om het asielverzoek van eiser in behandeling te nemen en de Europese richtlijnen te volgen. Eiser kan bij problemen met de toegang tot de asielprocedure of opvangvoorzieningen in Italië zijn beklag doen bij de Italiaanse autoriteiten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.