ECLI:NL:RBDHA:2022:15212

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
NL22.5003
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag voor moeder en broer op basis van onvoldoende afhankelijkheid en belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor de moeder en broer van referente. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvragen van eisers ten onrechte had afgewezen, omdat er onvoldoende rekening was gehouden met de meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen referente en haar familieleden. De rechtbank stelde vast dat de verweerder geen deugdelijke belangenafweging had gemaakt, ondanks de hechte persoonlijke banden die er bestonden. De rechtbank oordeelde dat de emotionele afhankelijkheid van de broer van referente niet voldoende was meegewogen in de beslissing van de verweerder. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van de betrokkenen opnieuw moeten worden afgewogen. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.5003
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiser] (eiser) en [eiseres] (eiseres), tezamen eisers V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. D. Berben).

Procesverloop

Op 1 december 2020 heeft verweerder de aanvragen van eisers voor een mvv voor verblijf bij referente [referente] afgewezen. Hiertegen hebben eisers bezwaar gemaakt.
Op 30 augustus 2021 hebben eisers beroep ingesteld, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op hun bezwaar.
Bij besluit van 15 november 2021 heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 november 2021 heeft de rechtbank voor zover thans relevant het beroep wegens het niet tijdig beslissen op de bezwaren gegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de uitspraak op 26 november 2021 verzet ingesteld.
Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 januari 20221 zijn de bestreden besluiten van 15 november 2021 in de zaak van de dochters en van de moeder en broer vernietigd. De rechtbank heeft verweerder opdracht gegeven om binnen een termijn van zes weken nieuwe besluiten te nemen.
Op 24 maart 2022 hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de beslistermijn die in de uitspraak van 18 januari 2022 aan verweerder is opgelegd.
Op 24 juni 2022 heeft verweerder nieuwe besluiten genomen. Ten aanzien van de dochters van referente heeft verweerder de aanvraag voor een mvv ingewilligd. Ten aanzien van de broer en moeder van referente heeft verweerder de aanvraag voor een mvv afgewezen.
Op 6 juli 2022 hebben eisers laten weten dat zij het niet eens zijn met het besluit van 24 juni 2022.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2022 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder is verschenen mevrouw [referente] , referente. Zij is de zus van eiser en dochter van eiseres.

Overwegingen

De feiten
1. Op 31 juli 2020 heeft referente een aanvraag ingediend voor een mvv voor haar moeder en broer. Referente wilt dat haar moeder en broer bij haar in Nederland gaan verblijven. De aanvragen zijn ingediend voor een verblijfsvergunning regulier met als doel verblijf als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 van het EVRM. Referente heeft zelf een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze verblijfsvergunning is op 5 februari 2020 aan haar verleend.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag om een mvv voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij artikel 8 EVRM’ afgewezen. Verweerder heeft deze beslissing in bezwaar gehandhaafd. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder heeft als zwaarwegend element meegenomen dat er geen sprake is van een exclusieve afhankelijkheid. De verklaringen die referente in bezwaar heeft overgelegd zijn niet voldoende om meer dan gebruikelijke afhankelijkheid aan te nemen. Uit de verklaringen blijkt het samenwonen met broer/moeder en het bieden van praktische hulp, maar dat is onvoldoende om meer dan gebruikelijke afhankelijkheid aan te nemen. Verweerder heeft zwaar laten meewegen dat broer en moeder niet exclusief afhankelijk zijn van referente voor het verlenen van zorg. Verweerder stelt dat niet is aangetoond dat er sprake is van een financiële afhankelijkheid tussen referente en moeder/broer. Verweerder neemt hechte persoonlijke banden aan en gezinsleven tussen de kinderen van referente en haar moeder/broer, maar komt na afweging van de belangen tot de conclusie dat het algemeen belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt. Het gezinsleven tussen moeder/broer en de kinderen is geen reden om toch een verblijfsvergunning te geven.
Het beroep van eisers
3. Eisers voeren aan dat er wel sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Verweerder heeft ten onrechte niet beoordeeld dat de afhankelijkheid na het vertrek van referente is ontstaan. Het vertrek van referente laat de onderlinge
afhankelijkheid zien. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd dat het gezin niet
exclusief afhankelijk is van de zorg van referente. Verweerder noemt dat andere mensen ook zorg kunnen leveren, maar dit is onvoldoende voor de stelling dat geen sprake is van exclusieve afhankelijkheid. Ter zitting is voorts verwezen naar recente rechtspraak waarin is bepaald dat verweerder altijd een belangenafweging moet maken, ook als (eerst) wordt vastgesteld dat geen sprake is van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie. Verder heeft verweerder niet mogen stellen dat de broer weigerachtig is geweest met het accepteren van zorg, omdat dit is ingegeven vanuit zijn mentale gezondheidstoestand. Er is volgens eisers wel sprake van een financiële afhankelijkheid. Niet wordt betwist dat referente door haar werk in het levensonderhoud van het gezin voorzag. Het gezin was grotendeels aangewezen op de financiële hulp van referente. Verder mag verweerder de gezinsband met de moeder niet zwaarder laten wegen dan de band van de kinderen hun oom en oma. Die gezinsband verdient (ook) bescherming.
Het oordeel van de rechtbank
4. Volgens vaste rechtspraak2 is de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie in alle gevallen een vraag van feitelijke aard. De beantwoording daarvan is afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een de normale emotionele banden overstijgende afhankelijkheid tussen volwassen familieleden, zijn een aantal factoren van belang. Deze factoren betreffen de eventuele samenwoning, de mate van emotionele afhankelijkheid, de mate van financiële afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst. Ook mag gewicht worden toegekend aan de vraag of de door het afhankelijke familielid benodigde zorg exclusief door de referente kan worden gegeven of dat ook andere familieleden of derden die zorg kunnen verschaffen. Geen van deze factoren zijn op zichzelf of in combinatie per definitie voldoende om een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie aan te nemen. Daarbij zullen steeds alle omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen. Verder is in de rechtspraak bepaald3 dat verweerder bij een beroep op artikel 8 EVRM niet mag volstaan met de vaststelling dat geen beschermingswaardig familieleven bestaat. Hij moet altijd een belangenafweging maken, waarbij hij alle relevante feiten en omstandigheden moet betrekken. Een onderdeel van die belangenafweging is of de door betrokkenen gestelde feiten en omstandigheden grond bieden voor het oordeel dat tussen hen een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid bestaat. Dit omdat de vaststelling of familieleven bestaat en de belangenafweging elkaar beïnvloeden.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit geval ten onrechte geen belangenafweging gemaakt. In het bestreden besluit is in de relatie van referente met haar broer en moeder, na het standpunt van verweerder dat er geen sprake is van een bijzondere afhankelijkheid, geen belangenafweging gemaakt. In het verweerschrift evenmin. De belangenafweging waar verweerder op de zitting naar verwijst, heeft betrekking op de relatie tussen de (klein)kinderen en hun oom, respectievelijk oma. In die relatie is vastgesteld dat sprake is van hechte banden, waarna een belangenafweging wordt gemaakt. Dat is niet gebeurd in de relatie tussen de volwassenen, na het standpunt dat er geen bijzondere afhankelijkheid tussen hen is.
2 Zie bijvoorbeeld het arrest van EHRM van 17 februari 2009, ECLI:CE:ECHR:2009:0217JUD002731907 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 6 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:758.
3 Zie de uitspraak van de ABRvS van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.
6. Reeds hierom is het beroep gegrond. Verweerder moet alsnog een dergelijke afweging maken. Een onderdeel van die belangenafweging moet zijn of de door referente, eiser en eiseres (oma) gestelde feiten en omstandigheden grond bieden voor het oordeel dat tussen hen daadwerkelijk een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid bestaat.
7. Ten aanzien van het standpunt van verweerder dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen referente en haar broer overweegt de rechtbank nog dat verweerder met name gewicht heeft toegekend aan het feit dat de broer praktische hulp nodig heeft. Het gaat om taken, zoals het geven van eten, zichzelf wassen, het bewegen rondom het huis, naar het toilet of de badkamer gaan enzovoort. Verweerder heeft niet betwist dat de broer, vanuit zijn culturele achtergrond, deze hulp niet duldt van iemand anders maar alleen van zijn ongetrouwde zus. Dat broer een sterke emotionele afhankelijkheid heeft van referente en graag alleen door referente geholpen wil worden, beschouwt verweerder als onvoldoende voor het aannemen van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Echter, nu verweerder niet betwist dat de broer dit zo vindt, is de overweging dat ook anderen eiser praktisch kunnen helpen, onvoldoende voor het oordeel dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Het mag zo zijn dat verweerder objectiveerbare argumenten mag gebruiken om daar anders over te denken, maar dat neemt niet weg dat hij ook de emotionele betrekking die de broer met referente kennelijk heeft, kenbaar in die overweging moet betrekken.
8. Verder overweegt de rechtbank ten aanzien van de relatie tussen de (klein)kinderen en oom en oma dat de belangenafweging van verweerder tekortschiet. Niet in geschil is dat er sprake is van familieleven tussen de (klein)kinderen en eiser (oom) en eiseres (oma). Referente heeft (onbetwist) gesteld dat de kinderen vanaf heel jong in het gezin van moeder/broer hebben gewoond, de jongste is er zelfs geboren, dat ze bij de broer in dezelfde kamer sliepen en dat de kinderen zelfs dachten dat de broer van referente hun vader was. Dit duidt op een sterke hechtingsrelatie tussen de oom en de kinderen. Verweerder heeft niet kenbaar in de belangenafweging betrokken wat het voor de kinderen betekent als de banden met deze hechtingsfiguur worden verbroken. De overweging dat de kinderen hier wel aan kunnen wennen geeft geen blijk van een gedegen inventarisatie van de belangen van de kinderen. Ook hier is sprake van een tekortschietende motivering. Vanuit het (ontwikkelings)belang van de kinderen ontbreekt een overweging hierover die niet kan worden gemist als het gaat om het bepalen van het gewicht van het belang van de kinderen. Weliswaar is er opnieuw een gezin met moeder, maar dat neemt niet weg dat een hechtingsfiguur komt te vervallen en verweerder zich een oordeel had moeten vormen over wat verbreking van die band voor de ontwikkeling van de kinderen betekent; eventueel na raadpleging van een deskundige.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond wegens ontoereikende motivering van het besluit. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt daarvoor een termijn van zes weken. De termijn gaat lopen zodra deze uitspraak is verzonden.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 november 2022

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.