ECLI:NL:RBDHA:2022:15211

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
NL22.19228
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van een Braziliaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beroep van een Braziliaanse vreemdeling tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De vreemdeling, die in 2014 naar Brazilië was teruggekeerd, stelde dat hem ten onrechte geen vertrektermijn was geboden en dat hij mogelijk rechtmatig verblijf had in Portugal. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn claim van rechtmatig verblijf in Portugal en dat hij de uitkomst van zijn procedure daar moest afwachten. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom het inreisverbod was opgelegd en dat de vreemdeling niet in zijn belangen was geschaad door het ontbreken van zijn gemachtigde tijdens het gehoor. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter S.G.M. van Veen, in aanwezigheid van griffier M.A.W.M. Engels.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.19228
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D. Gürses),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2022 heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd (het bestreden besluit). Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep tegen de maatregel van bewaring op 3 oktober 2022 op zitting behandeld en op 6 oktober 2022 geoordeeld dat het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond is.
Verweerder heeft op 10 oktober 2022 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser is uitgezet naar Brazilië.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Braziliaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1977] .
Het terugkeerbesluit
2. Eiser voert aan dat hem ten onrechte geen vertrektermijn is geboden. Hij is teruggekeerd naar Brazilië in 2014, waardoor hem ten onrechte wordt tegengeworpen dat hij eerder geen gehoor heeft gegeven aan zijn terugkeerverplichting.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Bij besluit van 9 mei 2013 is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd, met een vertrektermijn van 28 dagen. Uit het dossier blijkt niet dat eiser gevolg heeft gegeven aan het terugkeerbesluit. De rechtbank verwijst hierbij naar haar uitspraak over de maatregel van bewaring van eiser van 6 oktober 2022, zaaknummer NL22.191621 waarin hetzelfde is geoordeeld op basis van dezelfde feiten. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat dit anders is. De beroepsgrond slaagt niet.
Het inreisverbod
4. Eiser voert aan dat verweerder van het opleggen van het inreisverbod had moeten afzien, omdat hij mogelijk rechtmatig verblijf heeft in Portugal. Verweerder had dit voordat het inreisverbod werd opgelegd, moeten onderzoeken. Ook had verweerder een afweging moeten maken ten aanzien van zijn banden met Portugal.
5. Het proces-verbaal van gehoor voor het terugkeerbesluit en het inreisverbod vermeldt het volgende:

Bovengenoemde vreemdeling is omtrent dit besluit in de gelegenheid gesteld diens zienswijze kenbaar te maken. Voor wat betreft de daarbij aangevoerde omstandigheden, te weten:
Ik vind het onmenselijk besluit want ik heb hier al jaren gewerkt en zelf voor mijn levensonderhoud gezorgd. Toevallig was ik op een plek waar dingen werden gedaan waar ik niets mee te maken had. Ik ben al een tijdje bezig om mijn documenten in Portugal te
verkrijgen. Een inreisverbod voor 2 jaar zou daarom slecht voor mij uitkomen.
(…)
Ook stelt betrokkene bezig te zijn met het verkrijgen van een verblijfsvergunning in Portugal en dat hierdoor zijn kansen op verblijf in Portugal aanzienlijk kleiner worden. Dit is geheel te wijten aan betrokkene. Immers, hij heeft verblijf in Portugal aan willen vragen terwijl hij al illegaal in Europa verbleef.
Er is voorts niet gebleken dat afgezien zou moeten worden van het opleggen van dit besluit.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerders motivering met de daaraan ten grondslag gelegde feiten voldoende en heeft verweerder duidelijk gemaakt waarom de door eiser aangevoerde omstandigheden hem geen aanleiding hebben gegeven van het opleggen van het inreisverbod af te zien. Voor zover eiser beoogd heeft te stellen dat hij (procedureel) rechtmatig verblijf heeft in Portugal en hij daarom niet in Nederland in bewaring mocht worden gesteld en dat hij een aanzegging had moeten krijgen om te vertrekken naar Portugal, volgt de rechtbank dit niet en overweegt daartoe het volgende. Zoals verweerder terecht stelt, is het aan eiser om aannemelijk te maken dat hij rechtmatig verblijf heeft in Portugal, bijvoorbeeld door contact op te nemen met de autoriteiten van Portugal. Zelfs als wordt aangenomen dat de aanvraag in behandeling is genomen in Portugal, dient eiser de uitkomst van deze procedure in Brazilië af te wachten. Mocht hij rechtmatig verblijf krijgen, dan kan hij vragen om opheffing van het inreisverbod. De beroepsgrond slaagt niet.
1. Niet gepubliceerd.
Grondslag inreisverbod
7. Eiser voert in het kader van het inreisverbod aan dat de onderbouwing van verweerder terzake zijn onrechtmatig verblijf onjuist is. Eiser stelt terzake dat hij geen gevaar oplevert voor de openbare. Er moet immers sprake zijn van een verdenking van een voldoende ernstig strafbaar feit maar eiser is heengezonden en wordt niet vervolgd voor die feiten.
8. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat hij deze grondslag niet langer handhaaft. De rechtbank zal deze beroepsgrond daarom niet beoordelen. De rechtbank stelt vast dat eiser de overige gronden van het inreisverbod niet heeft betwist. Verweerder heeft het inreisverbod terzake het onrechtmatig verblijf van eiser voor het overige voldoende onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
Zienswijze inreisverbod
9. Eiser voert aan dat zijn gemachtigde niet op de hoogte is gesteld van het gehoor voor het terugkeerbesluit en het inreisverbod. Hij is alleen op de hoogte gesteld van het gehoor voor de inbewaringstelling. Ook heeft hij geen schriftelijke zienswijze kunnen geven, omdat het terugkeerbesluit en het inreisverbod direct aan eiser zijn opgelegd. Eiser had de keuze moeten worden geboden om zijn zienswijze schriftelijk of mondeling te geven, op grond van artikel 4:9 Algemene wet bestuursrecht. Er was geen spoed bij het opleggen van het terugkeerbesluit en het inreisverbod, dus verweerder had geen reden om af te zien van het bieden van deze keuzemogelijkheid.
10. De rechtbank stelt vast dat in het proces verbaal van gehoor van 24 september 2022 is vermeld dat eiser is gehoord zonder aanwezigheid van zijn gemachtigde omdat deze verklaarde niet bij het gehoor aanwezig te willen zijn. Verder blijkt uit het proces verbaal dat eiser is medegedeeld dat verweerder van plan was aan hem een terugkeerbesluit en inreisverbod op te leggen en dat eiser eerst hierover zal worden gehoord en vervolgens over de inbewaringstelling. Terzake de verplichting om voorafgaand aan het nemen van respectievelijk een terugkeerbesluit, inreisverbod het besluit tot inbewaringstelling kan worden volstaan met één samengesteld gehoor.2 Eiser is vervolgens gehoord over het terugkeerbesluit en het inreisverbod en hij is er op gewezen dat hij bijzondere omstandigheden kan aanvoeren op grond waarvan van het inreisverbod kan worden afgezien of de duur daarvan kan worden verkort. De rechtbank oordeelt dat eiser ook zonder de aanwezigheid van zijn gemachtigde tijdens het gehoor mondeling voldoende in de gelegenheid is gesteld om dergelijke bijzondere omstandigheden aan te voeren. Verweerder heeft dan ook terzake voldoende zorgvuldig gehandeld. Voorts merkt de rechtbank op dat eiser ook na het gehoor alsnog een schriftelijke zienswijze had kunnen indienen. Dit heeft hij niet gedaan. Ter zitting zijn de gronden van beroep besproken. De rechtbank concludeert dat eiser niet in zijn belangen is geschaad.
Verder volgt de rechtbank eiser niet dat er geen sprake was van spoed bij het opleggen van het terugkeerbesluit en het inreisverbod. Eiser werd op dat moment opgehouden, voorafgaande aan zijn inbewaringstelling. De ophouding heeft in beginsel een termijn van zes uren, daarom wordt aangenomen dat er wel spoed was bij het opleggen van het terugkeerbesluit en het inreisverbod. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Het beroep tegen het inreisverbod is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
10 oktober 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. S.G.M. van Veen M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.